Er zaten kleine spettertjes op het windscherm van mijn scooter toen ik langs de haven reed. Het was net een beetje gaan regenen. Het bankje was leeg, maar gek genoeg rook ik wel de onmiskenbare geur van de pijp van ome Arie. Ik hield even in en meende een rookwolkje te zien opstijgen uit de haven. Van achter de kademuur kringelde het omhoog. Ik stopte, zette mijn scooter neer en, gedreven door mijn nieuwsgierigheid, welke zelfs sterker was dan mijn hekel aan regen, liep richting de rand van de kade. Het was laag water en daar beneden zat ome Arie, in een boot onder de kap (een tent over de voorzijde van een vaartuig). “Ha, meneer Ype!” riep hij enthousiast, toen hij mij gewaarwerd. “Ome Arie”, groette ik terug. “Kom erbij, kerel, hier is het droog!” Hij had het duidelijk naar zijn zin. Ik stuntelde een ijzeren trapje af naar de steiger en klom moeizaam aan boord. “Een zalmschouw”, zei ik, “Die zie je steeds minder”. “Een zalmdrijver”, verbeterde ome Arie, en trok aan zijn pijp. “Ze worden vaak ‘zalmschouw’ genoemd, maar hebben niet de voor een schouw typerende platte boeg.” Uit zijn mond klonk het niet eens belerend. Hij gebaarde, dat ik naast hem kon gaan zitten onder de beschutting van de tent. “Deze is vroeger van mij geweest, maar ik heb hem aan neef Arie gegeven. Die is even op mijn fiets suiker aan het halen voor de koffie. Hij wees op een klein rond, ijzeren potkacheltje, waar een ketel op stond, waar het begin van stoom uit het tuitje kwam. “Een echt duveltje! Dat is leuk!”, doelde ik op het antieke geval. Ome Arie glunderde. Toen het water kookte schonk hij het heel voorzichtig in een ouderwets Melitta-filter, waarin de koffie. Inmiddels had ik ook mijn pijp gestopt en opgestoken, maar de heerlijke geur van koffie verdrong de rook. Niet lang daarna verscheen neef Arie. Het was de jongere uitgave van zijn oom. Hij droeg net zo’n petje, ook een beetje scheef, zij het op nog geen grijze krullen. We dronken koffie, rookten pijp (ook neef Arie!) en genoten van de beslotenheid van de kap en het uitzicht op de neerkomende waterdruppels, die belletjes vormden in het water van de haven. “Normaal lig ik in Woudrichem”, zei neef Arie, “maar één keer per jaar probeer ik met de boot hier langs te komen om een pijpje te kunnen paffen met ome Arie.” Hij trok aan zijn korte kromme pijpje. Ik mocht hem nu al. “Heeft ome Arie al verteld, dat deze boot vroeger van hem was?” Ik knikte. “En dat ze er vroeger mee gingen paling-peuren?” Ik schudde nu mijn hoofd en keek vragend ome Arie aan. Die zat met een grote grijns op zijn gezicht met de zoete herinnering. “En dat mocht eigenlijk niet…” glom deze. “Wanneer we dan midden in de nacht met een beun vol paling terugkwamen de haven in, stond de veldwachter al bij onze ligplaats.” Hij trok aan zijn pijp. “Tenminste, hij dacht, dat onze beun vol paling zat, maar daar zat een enkel zielig brasempje in, niet voldoende voor een bekeuring”. Neef Arie kende het verhaal, en ging verder; “Die paling hadden ze onderweg, ergens in de buurt van de ‘Oude Tol’ verstopt!” Ome Arie ging verder: “En die gingen we dan de volgende dag ophalen, gewoon op de fiets.” Oom en neef hadden duidelijk plezier door dit verhaal. “Bij voorkeur op een zondag, want dan zat heel het dorp met gebogen hoofd in de kerk. Dus ons kon niks gebeuren!” Ome Arie zat nu echt te lachen, “Tot op een kerstzondag. Er waren toen waren vanwege de drukte twee diensten achter elkaar, en de veldwachter was na de vroege dienst gelijk naar de ‘Oude Tol’ gegaan.” Neef Arie maakte af: “En ome Arie en zijn maats haalden net nietsvermoedend het leefnet uit het riet, toen de veldwachter in zijn zwarte pak achter hen stond!” Ik moest ook lachen, want ik zag het tafereel vóór me. Neef Arie schonk koffie in en we genoten. “Hebben jullie nog een grote bekeuring gekregen?” Ome Arie lachte nu hardop: “Nee, de veldwachter nam de paling in beslag, en wij konden gaan, zogenaamd, omdat hij zijn bonnenboekje niet bij zich had!” Ik begreep het. “Mooi, verhaal”, zei ik en stak opnieuw de brand in mijn pijp. “Maar het gaat nog verder!”, riepen de Aries in koor. Ik keek waarschijnlijk erg verbaasd, want ze schoten allebei in de lach. “De veldwachter nam de paling mee naar huis en is de hele tweede kerstdag de vis aan het roken geweest in zijn schuurtje. Hij had dienst met Oud en Nieuw en het vooruitzicht op een maaltje gerookte paling met zijn collega op het bureau was zeer aangenaam.” Neef Arie gniffelde en ging verder; “Maar dat ging niet door!” Weer gelach, en mijn verbaasde kop deed hen nog luider lachen. “Tante Riek had medelijden met ons. Ze kende de vrouw van de veldwachter en toen ze haar de volgende dag bij de bakker tegenkwam, zei ze tegen haar, dat ze blij was, dat de veldwachter de paling in beslag genomen had. Toen die vrouw verbaasd keek, zei Riek, dat ze paling, die waarschijnlijk uit de sloot bij de begraafplaats kwam, omdat aal prima gedijt in lijkenwater, niet zou willen eten. Dat mens heeft toen ze thuiskwam, helemaal over de rooie, die paling gelijk in de vuilnisbak gegooid!” Ome Arie zat nu bulderend te lachen: “Waar wij, getipt door Riek, die lekkernij weer uitgejat hebben!” De twee sloegen zich op de knieën van het lachen. “En je kunt zeggen over die koddebeier wat je wilt, maar palingroken kon’ie!”
Neusje
Op dinsdagmorgen zat ik niet in de haven, daar het de vaste klus-ochtend was bij de Zinkwegse Boys. Voor het eerst sinds maanden zag ik de vaste klussers weer. Er was niets veranderd. Daan was er, Bertus, Nico en natuurlijk Kees van Dijk. Ik schoof bescheiden bij. Soms probeer ik wel eens net zo stoer te lopen als deze kerels, maar dat valt niet mee met een versleten heup. Het blijft dan ook bij verwoede pogingen. We praatten bij, keken naar de kromgetrokken planken van het terras, schudden onze hoofden en dronken veel koffie. Volgende week moest er echt gewerkt worden. Kees moest op tijd weg, want hij begon een matje in zijn nek te krijgen als in zijn beste jaren. Alleen nu grijs. De kapster verwachtte hem om 09.00 uur. Haar tondeuse en schaar jeukten.
Toen ik naar huis ging was het al te laat voor een pijpje aan de haven, dus ome Arie zat alleen.
‘s Middags zag ik hem lopen, samen met Riek, een struise dame met een vriendelijk gezicht en in een jurk, die mijn vader vroeger zou hebben omschreven als ‘een bloemetjesgordijn’. Ze liepen hand in hand richting supermarkt. Ik reed voorbij met een glimlach, ook richting supermarkt. Elly ging achter het bloemetjesgordijn de winkel in, boodschappen doen. Ome Arie ging op de rand van een bloembak zitten tegenover de ingang van de winkel. Ik ging naast hem zitten. Op gepaste afstand, natuurlijk. “Tijd voor een pijpje heb ik hier nooit”, begon ome Arie. “Nee”, zei ik, “Je weet nooit hoelang het duurt.” Hij vroeg verder niet naar mijn afwezigheid bij de haven die ochtend. Na een korte zwijgpauze zei ik: “Jullie hebben het weer een beetje bijgelegd?” Hij keek opzij. “De vaas van oudtante Leonie.” verduidelijkte ik. Ome Arie glimlachte. “Dat heeft wel wat moeite gekost.” Ik zei even niks. “Toen ik gisteren thuiskwam, was Riek vertrokken. Er lag een briefje op tafel waarop stond, dat ze naar haar zus in Piershil was.” Er knetterde een brommer voorbij, die hem het verder spreken even onmogelijk maakte. “Toen ben ik naar de garage van het appartement gegaan om het kerstservies te halen, heb de tafel ermee gedekt, het mooie bestek opgezocht, kaarsen zelfs. En natuurlijk het mooiste tafelkleed, dat ik kon vinden.” Ik keek hem aan. “Kerstservies? Het is juni!” Ome Arie keek wat ongelukkig. “Dat is het enige beetje mooie servies zonder stukjes van de borden!” klonk het, bijna verontschuldigend. “Ik stuurde haar vervolgens een appje, dat appen snapt ze sinds een paar weken, dat ik voor het eten zou zorgen.” “Een goed idee, ome Arie!”, zei ik bewonderend, “En, wat heb je gemaakt?” “Niks”, zei ome Arie. “Niks?” vroeg ik. “Nee, mijn kookkunst is niet erg probleemoplossend, zullen we maar zeggen. Ik denk, dat Riek ‘em ook behoorlijk kneep, toen ze het berichtje las.” Ik keek verbaasd/vragend. “Daarom was het voor haar een grote opluchting, dat de keuken nog geen puinhoop was, toen ze thuiskwam.” Ik keek nu totaal onnozel. “Ik nam haar jas aan en schoof haar stoel bij, toen ze aan tafel ging zitten. Ik stak de kaarsjes aan en schonk Chianti in. Die had ik bij de buurvrouw kunnen lenen.” Ik begon al door te krijgen waar het heenging: “En kwam de pizza-bezorger een beetje op tijd?” Hij keek nu op zijn beurt verbaasd mijn kant op. “Hoe weet u dat nou weer?” “Ik vermoedde het al, door de Chianti” Ome Arie kreeg een ondeugende twinkeling in zijn ogen. “Vond ze het, eh, niet erg?” zei ik, voorzichtig. “Ze vond het geweldig! Ik had haar favoriet besteld, de Hawaï, en de tweede pizza was zelfs gratis. Want het was op een maandag!” Hij glunderde. Ik moest lachen bij het beeld, dat ik voor me zag. “Ze was helemaal gelukkig en heeft zelfs afgewassen. Waarschijnlijk omdat ze het kerstservies weer onbeschadigd in de garage wilde hebben.” Het was even stil. En toen kon ik het niet laten hem een beetje te plagen: “En s’avonds? Ook nog een beetje verder goed kunnen maken?” Ik keek veelbetekenend zijn kant op. Hij lachte ondeugend, schudde zijn doorleefde kop en zei: “Wij zijn te oud voor kunstjes, meneer Ype. Bovendien zat er knoflook op die gratis pizza. En ze riekt alles heel goed. Er zit een goed neusje op, meneer Ype, een héél goed neusje!”
Maandag
“Goeiemorgen”, bromde ome Arie en hij zakte langzaam op de bank bij de haven. “Goeiemorgen”, zei ik terug, en besloot even niet naar de oorzaak van zijn wat bedrukte stemming te vragen, want ome Arie kennende kwam het probleem vanzelf wel. Hij stopte zwijgend zijn pijp, stak hem op en het was of zijn uitgeblazen wolken wat donkerder waren dan anders. “De maandagen zijn het ergst”, bromde hij na een paar minuten. “Het lijkt zo leuk, dat pensioen, maar vooral de maandagen zijn soms eindeloos.” Hij keek opzij, hoe mijn reactie was. “Ik ben nog maar kort met pensioen, dus ik weet niet of ik daar al een mening over kan hebben…” ging ik in de verdediging, “Het moet misschien nog wennen.” Ome Arie gromde wat. “Nou, knul, wen er maar aan, dat het nooit went!” Ik moest even lachen om deze wijsheid en omdat hij me ‘knul’ had genoemd. Het was een gewone maandag, auto’s reden voorbij, het dorpsleven was na een prachtig en daardoor loom weekend weer op gang gekomen. Het was nu ook niet zonnig meer en wolken wierpen hun schaduw over wéér een werkweek. Maar dus niet voor ons. Wij trokken aan onze pijp en hoefden niks.
Ome Arie zuchtte. En nog eens. “Maandagmorgen, en alsof dat al niet erg genoeg is, had ze vanochtend ook nog haar werkschort aan.” “Riek?” vroeg ik, alhoewel dat duidelijk was. Hij keek dan ook wat verstoord opzij en ging niet op de vraag in. “Wanneer ze zo’n werkbui heeft laat ze me dubbel voelen hoe waardeloos ik nog ben. Ze stofzuigt dan zelfs verwijtend onder mijn stoel, terwijl ik lullig met mijn voeten omhoog in de weg zit te zitten.” Ik moest toch even glimlachen bij het beeld, dat ik daarbij in gedachten zag.
“Vanmorgen wilde ik die vernedering voorkomen en besloot haar te gaan helpen. Ik ging zelf stofzuigen. Je had haar gezicht moeten zien!” Ik kon me er iets bij voorstellen. “Het ging goed tot ik de vaas van oud-tante Leonie omstootte.” Hij trok aan zijn pijp. “In duizend stukjes, natuurlijk.” “Daar was Riek niet blij mee?”, was mijn overbodige vraag. “Dat kun je wel zeggen. En mijn opmerking, dat het goed uitkwam, dat ik de stofzuiger toch al bij de hand had, deed er ook niet veel goed aan.” Ik begreep dat wel, maar moest er ook om lachen. Hij zei: “Ja, lach maar” , zuchtte weer en ging verder: “Toen ben ik maar weggegaan.” Ik kreeg een beetje medelijden met hem. “Ach, ome Arie, dan koop je straks toch een bosje bloemen voor haar, dan komt het wel weer goed!” Hij keek nu verontwaardigd mijn kant op. “De bloemenwinkels zijn dicht, meneer Ype” En met een enorme donkere wolk uit zijn pijp, uit de grond van zijn hart: “Klote-maandagen!”
Opa Arie
De volgende dag stak ik net mijn pijp op toen ome Arie naast me kwam zitten. Op gepaste afstand. “Meneer Ype”, groette hij. “Ome Arie”, pafte ik. Het was weer prachtig weer en hij leek het erg naar de zin te hebben. Ook hij stopte zijn pijp. Een knul van een jaar of veertien op een plank met wielen kwam op ons af. “Hallo, opa Arie!” was zijn hartelijke groet. “Mijn favoriete kleinzoon”, zei ome Arie. “Boks, Sven!” “Sem, opa, Sem!” Was het antwoord terwijl hun vuisten elkaar raakten. “Ik heb dertien kleinkinderen”, verontschuldigde de oude baas zich, “en dit is mijn favoriet!” En samenzweerderig tegen de knul: “maar dit houden we vóór ons, jongen, anders worden de anderen jaloers.”
De knul lachte. Hij wist net zo goed als ik, dat opa Arie dat tegen al zijn kleinkinderen zei. Ook tegen zijn Sven, zijn broer.
“Opa, kunt u me helpen? Ik moet een online presentatie maken met als onderwerp: Win-Win. Maar ik moet een voorbeeld bedenken.” Opa Arie stak rustig zijn pijp aan en herhaalde, heel langzaam: “Win-Win. Ja, ja.” Een rookwolk kronkelde de windstille lucht in. “Wat geven ze jullie toch vreemde opdrachten, jongen. Voor wat voor vak is dat?” “Maatschappijleer, Opa.” Het was even stil. “Ja, ja”, zei Arie weer. De knul keek verwachtingsvol. En ook ik was nieuwsgierig wat er komen zou.
“Kijk, jongen, je oma en ik kijken vaak natuurfilms. Uiterst saai natuurlijk, en vaak behoorlijk walgelijk, maar om het een beetje spannend en zodoende voor mezelf dragelijker te maken ga ik weddenschappen met je oma aan…” Hij zweeg even om een trekje aan zijn pijp te nemen, daar deze dreigde uit te gaan. Wij keken waarschijnlijk nogal dom, want nadat er weer een grote rookwolk was geproduceerd, ging hij met een glimlach verder: “Bijvoorbeeld: Een kleine Gazelle werd vanmorgen achterna gezeten door een leeuw, en dan wed ik met je oma om twee Bossche bollen, dat dat kinderfietsje het niet gaat redden!” De kleinzoon keek nu nog dommer dan ik. “We zitten dan allebei hardop onze favoriet aan te moedigen, en om niet te worden beïnvloed door die irritante achtergrondstem hebben we het geluid uitgezet.” De knul keek mij aan en ik keek de knul aan, en we schoten in de lach, want we zagen in gedachten het tafereel voor ons. “Wie heeft gewonnen, opa?” “Ik heb je oma natuurlijk laten winnen, want ik had het einde van die uitzending vanmorgen vroeg al stiekem bekeken en gezien, dat de kleine gazelle net op tijd de kudde van zijn moeder haalde. De leeuw gaf het toen op.” “Maar opa, wat heeft dat met win-win te maken?” “Er is geen verliezer, jongen. Je oma voelt zich de morele winnaar omdat ze de weddenschap heeft gewonnen en ik heb gebak bij de koffie. Wanneer ik haar gewoon had voorgesteld Bossche Bollen te halen, had ze dat nooit goed gevonden, omdat ze me te dik vindt…” Hij blies tevreden een rookwolk uit. “Als je even tijd hebt voor een bakkie, knul, halen we er gelijk drie!” Ik moest lachen, terwijl de twee op weg gingen naar de bakker..
Ome Arie
“Ach meneer, het valt allemaal niet mee.” zei de oude baas, en hij nam licht kreunend plaats op de andere uiterste punt van mijn favoriete bankje bij de haven. Hij zat duidelijk om een praatje verlegen. Ik keek opzij en glimlachte beamend. Een middelbare man fietste voorbij en groette: “Ome Arie…” De baas tilde zijn hand op ter begroeting. “Het is geen echte neef. Iedereen noemt me zo”, zei hij bijna verontschuldigend. “Ik ben Ype”, zei ik. “Fries, zeker?” Stelde hij de standaardvraag. Ik knikte. “Uit een ver verleden.” Het standaardantwoord. We keken weer voor ons uit de haven in. Er was geen beweging. Het water kabbelde wat. Er zat altijd wat onrust in door de sterke stroming in het Spui. Hij stopte een pijp en keek verbaasd opzij toen ik zijn voorbeeld volgde. “De laatsten der Mohikanen”, zei hij, toen hij er de brand in stak, hetgeen gepaard ging met enorme rookwolken. “Inclusief de rooksignalen…” grapte ik, maar hij leek er de lol niet van in te zien. “Kijk, meneer Ype,” pafte hij, “Ze werkt soms op mijn zenuwen.” Ik keek niet begrijpend. “Riek, mijn vrouw.” verduidelijkte hij. “Het begon vanmorgen al.” Ik ging er eens goed voor zitten. “Ze houdt van een ander soort natuurfilms dan waar ik van houd, als u begrijpt wat ik bedoel. Wilde ik vanmorgen dus net, heel voorzichtig, want die dingen breken nogal gemakkelijk, in mijn ontbijt-beschuitje met kersenjam bijten, is op ons grote televisiescherm te zien, hoe een leeuw een antilope gaat zitten slopen, walgelijk…” Ik kon me er iets bij voorstellen. “Ik kon geen hap meer door mijn keel krijgen heb de fiets gepakt en ben vertrokken…” Het bleef even stil. We bliezen allebei geurige rookwolkjes uit en begrepen elkaar.
“Vroeger ging ik ‘s ochtends vroeg de koeien melken en had de rest van de dag altijd wel genoeg te doen. Zij deed het huishouden en alles was helder.” Een rookwolkje verliet zijn pijp. “We hebben de boerderij overgedaan aan mijn zoon en wonen in een appartement. Nu klaagt ze steeds, dat ik niks doe en alleen maar in de weg zit. En dat is natuurlijk ook zo. Wij zijn allebei onze vrijheid kwijt. Bij mooi weer kan ik hier mijn pijpje roken. maar als het regent zit ik naar de gruwelen van de Serengeti te kijken.” Ik kreeg medelijden. “Maar hebt u dan zelf geen programma’s, die u leuk vindt?” Hij dacht even na.
“De natuurfilms, die ik mooi vind, wil zij niet zien. En voetballen ook niet.” Hij zuchtte. “En met die Corona-ellende is er ook weinig sport, dus er blijft voor mij niet veel over.” Er fietste een mooie jongedame met een hond aan de lijn langs. “Mooie hond,” zei ik met een knipoog. “Zeg dat wel,” zei ome Arie die opstond, het vrouwelijk schoon helemaal nakijkend. Hij klopte zijn pijp uit en stapte glimlachend op zijn fiets, zei: “Ziet er toch veel aantrekkelijker uit dan een schijtend nijlpaard?!” En fietste weg, de rug wat krom en zijn pet een beetje scheef op zijn grijze krullen.
AH-heldin
Bij gebrek aan terrasjes keek ik nu vanuit mijn auto naar het voorbijgaande leven terwijl mijn lief boodschappen deed. Mensen kijken is fascinerend. Een chagrijnige dame met een erg diep uitgesneden truitje blubberde voorbij. ‘Dril-colleté,’ dacht ik. Naast haar liep haar lijfwacht; een even chagrijnig kijkende spierbundel met zijn armen een beetje wijd. Alsof hij zijn oksels geschoren had en daar prikkende aftershave op had gespoten. “Wanneer ga je eens een stukkie over mij schrijven?” Naast mijn auto stond een grijze grijns in een blauw Albert Hein-jasje. Ik kende haar nog van vroeger. Met haar altijd lachende gezicht ondanks de nodige tegenslag. Ik moest denken aan een bekend liedje van Herman van Veen. Kletsnatte clowns: “De vrouw van de bakker verbergt haar blauwe plekken…” Ze leest altijd mijn stukjes. Een fan. Ik glimlachte terug, opende mijn raampje en maakte een praatje verwarmd door een heerlijk zonnetje.Lachend zwaaide ze naar me en ging weer winkelwagentjes duwen. Een eindeloze rij kwam moeizaam op gang door het geduw van de grijze heldin van de winkel. Ze had gewoon gewerkt tijdens de crisis. Want ze moest toch voor brood op de plank zorgen voor zichzelf en haar kinderen. Het Dril-colleté kwam terug. Ze keek nog steeds niet blij. “Nog een week wachten voordat er plek is in die nagelstudio! Die klote-corona… ” De spierbundel slofte een beetje achter haar aan. En verbeeldde ik het me en slofte hij ook een beetje wijdbeens? De tweede eindeloze rij winkelwagentjes ratelde voorbij, geduwd door heldinnen met ruwe nagels van het werken. Corona of geen Corona.
Garantie 2
“Goedemorgen, mijnheer, ik bel vanwege uw brief over de aanstaande bevalling van uw vrouw. Gefeliciteerd, trouwens!”
“…”
“U schreef ons gisteren, dat u vreesde, dat uw vrouw zich vanwege onze garantiebepalingen genoodzaakt zag af te zien van een thuisbevalling. Dat klopt toch?”
“…”
“Wij vonden dit een erg triest verhaal, vandaar, dat ik zo snel reageer om u mede te delen, dat onze technische staf de belasting/belastbaarheids balans-tabellen van onze bedden nog eens goed heeft bestudeerd en ik mag u meedelen, dat ze, na rijp beraad een aantal oplossingen voor deze uitzonderlijke situatie hebben bedacht!”
“…”
“Allereerst bleek er in de belastbaarheidsberekening een marge te zijn opgenomen van 10%. Dat wil zeggen, dat er zonder grote problemen sprake kan zijn van een belasting van 104,5kg! En u gaf aan, dat ze momenteel daar met 104kg juist onder zit.”
“…”
“Dus wanneer uw vrouw de komende weken een beetje op haar gewicht let moet de thuisbevalling toch mogelijk zijn. Wij zijn bereid de garantievoorwaarden in uw geval daartoe iets op te rekken.”
“…”
“Uw vrouw is inmiddels 105kg? Oei, dat is jammer.”
“…”
“Hoe lang is uw vrouw?”
“….”
“1.56? Dat is geweldig, want uit uw gegevens begreep ik, dat de totale breedte van uw aan elkaar geschoven bedden 1,60 is, klopt dat?”
“…”
“En onze mechanica-expert heeft bedacht, dat uw vrouw dan wellicht overdwars kan bevallen.”
“…!?”
“Inderdaad, want wanneer uw vrouw dwars over de twee bedden gaat liggen, mag de belasting 190kg. worden, want dan wordt het gewicht verdeeld. Ik neem aan, dat dat wel voldoende zal zijn. U moet er dan natuurlijk wel voor zorgen, dat de bedden tijdens de bevalling niet uit elkaar kunnen schuiven.”
“…”
“Inderdaad, even de vergrendeling goed controleren.”
“…”
“En mocht dit niet mogelijk blijken wijs ik u nog op onze recycle-producten”
“???”
“Judomatten! Deze blijken uitermate geschikt voor het werpen van mensen….”
“XXXX”
“Hallo, meneer, hallo?, bent u er nog, hallo?”
Garantie
Beste mijnheer (of is het mevrouw?) Auping,
Onlangs kreeg ik van u het verzoek u te melden hoe het onlangs door ons aangeschafte Auping bed bevalt. Helaas kan ik u hier nog geen antwoord op geven. Mijn vrouw is pas over drie weken uitgerekend. En gezien haar huidige gewicht (104kg) vraag ik me af of ik ooit een eerlijk antwoord op uw vraag kan geven daar ze niet op uw product zal kunnen bevallen. Oorspronkelijk was het wel de bedoeling, dat de bevalling thuis zou plaatsvinden, maar uw garantiebepalingen gooiden helaas roet in het eten. Hierin staat, dat er slechts garantie kan worden gegeven, wanneer er sprake is van ‘normaal’ gebruik en een maximaal gewicht van 95 kg. Onder ‘normaal’ gebruik verstaat u ‘liggen, zitten en slapen’. Dus geen ‘bevallen’. En ook een tweede kind is door deze bepaling uitgesloten, want ‘sex’ wordt door uw firma niet gezien als ‘normaal’ gebruik van een bed. Maar natuurlijk ook vanwege de gewichtsbeperking. (We overschrijden wanneer we onze gewichten op één bed stapelen het maximaal toegestane gewicht ruimschoots.) Van intimiteit zal derhalve op uw product helaas geen sprake kunnen zijn. (Wij hebben een dubbel bed, dus dat zijn twee eenpersoons bedden tegen elkaar.) Mijn vrouw wil geen ‘laag-bij-de-grondse’ sex, dus rest wellicht de keukentafel. Deze is van massief eiken, stevig, maar helaas nogal oncomfortabel.Tot zover mijn antwoord op uw verzoek. Ik stel het zeer op prijs, dat u in uw reclames aangeeft, dat uw producten zo milieuvriendelijk te recyclen zijn. Dan zijn ze nog ergens goed voor.
Moederdag
We hebben vanmorgen ontbijtjes rondgebracht voor de ‘Open Waard’. Die konden daar worden besteld. De lijst is niet zo lang, maar soms duurt het afgeven even. Vanwege de verhalen. Verhalen, die we vaker gehoord hebben, maar wanneer je daar staat met je tasje met ontbijt grijpt het je toch aan. Een keurige dame met een stiekeme traan. Haar man zit in de ‘Open Waard’. Zij zit alleen thuis en mag vanwege de Corona niet bij hem op bezoek. Ik ken hem. Hij was ooit patiënt bij me. Een gepensioneerd onderwijzer met de ziekte van Parkinson. Een vriendelijke man, die moeite deed zijn waardigheid te behouden. Dat is lastig, wanneer je knoeit met je koffie, knoeit met je eten en moeilijk uit je woorden kunt komen. Uiteindelijk moest hij zijn lief verlaten, omdat ze het samen niet meer konden bolwerken. Hoe graag zij dat ook had gewild. En nu krijgt zij een eenzaam ontbijtje, hoe goed bedoeld ook. In een papieren zak afgegeven door mijn Elly, die gelukkig de tijd neemt om even haar verdriet aan te horen.
De oude onderwijzer zit ondertussen met een slab voor te ontbijten bij fantastische mensen, die hem verplegen, maar niet zijn waardigheid van vroeger kennen.
Voor het rondbrengen krijgen wij ook een ontbijt van de ‘open waard’. Het is heel goed verzorgd. Een geweldig idee ook.
We eten het zwijgend op. Samen. En denken aan dat echtpaar.
Corona-Griek
Het ziet er vreemd uit. De stoelen staan op hun kop op de tafels. Het doet me denken aan dieren die geruimd moeten worden en dood in de stal liggen met vier poten omhoog, klaar om gevoelloos in klaarstaande vrachtwagens te worden gesmeten. Maar ons favoriete griekse restaurant mag absoluut niet vergeleken worden met een stal, want is uiterst schoon. Bij twee tafels, ver uit elkaar, staan een paar stoeltjes nog gewoon op hun pootjes. Aan één van deze twee ’tafels van hoop’ wachten we op onze afhaalmaaltijd; een Santorinischotel en een klein portie Gyros. De altijd vriendelijke Griek, die steeds bij binnenkomst onze jassen aannam, ons de hand schudde en mijn Elly vaak zelfs welkom kuste, staat nu met het water op zijn bovenlip te zweten in de keuken. Even een blik van herkenning. Zodra we zitten brengt de serveerster, ondanks haar veranderde rol in het restaurant, ons een klein glaasje ouzo. Net als altijd. Net als vroeger en net als het weer zal worden in de toekomst. Want we gaan gewoon heel vaak onze Santorinischotel en ons kleine portie Gyros halen bij Poseidon, om onze God in een zee van Corona-tranen een beetje te steunen. Hou vol, proosten we, en slaan het ouzootje in één keer achterover, zodat we de griekse warmte goed omlaag voelen glijden.