Femalosofie

Het was donderdagmiddag. Ik reed met mijn gouden koets langs het haventje van ons mooie dorp. Het water stond hoog; de bootjes keken parmantig over de kade. Als altijd remde ik af om te kijken of de sluisdeuren de toegang tot de haven afsloten. De rode lichten naast de uitgang naar het Spui brandden, maar de rechter deur stond nog half open. Nieuwsgierig stalde ik mijn vervoer achter de Gebo en liep naar ons bankje. Toen viel me pas op, dat Ome Arie daar ook zat, diep ineengedoken in zijn jas. Ik herkende hem eigenlijk pas, toen ik een rooksliertje uit dat hoopje ellende zag komen. Want dat was het: een hoopje ellende. Niet de altijd zo fiere gestalte met de pet stevig op de kop met grijze krullen. Nee, de pet stond op half zeven. Ik begreep, dat er iets niet pluis was. Zwijgend ging ik naast hem zitten en diepte mijn pijp uit mijn broekzak. De oude baas keek even opzij en liet me begaan. Ik stopte mijn rookwortel en wachtte rustig af. Het duurde even, maar uiteindelijk verklaarde hij zijn stemming kort en bondig nader: “Vrouwen!” Ik knikte begrijpend, maar dan in algemene zin. Hij rookte verder. Ik rookte verder. De rechter sluisdeur ging nu verder dicht. Ome Arie klopte zijn pijp uit. Hij zat er dus al een tijdje. Tot mijn verbazing pakte hij uit zijn linker jaszak zijn reservepijp en begon deze te stoppen. Een apart fenomeen, want pijprokers roken doorgaans geen ketting. Er moest echt wel iets aan de hand zijn. “Truus?”, vroeg ik slechts, heel voorzichtig. Hij knikte. “Een geweldige vrouw, echt waar!”, zei hij, “maar wel een vrouw…” Ik keek hem even aan: “Woorden gehad?” Ik vermeed doelbewust de termen ‘ruzie’ of ‘bonje’. Hij knikte. “Waarover?”, vroeg ik, ietwat twijfelend, als ervaringsdeskundige. “Geen idee…” was het door mij reeds verwachte antwoord. We namen simultaan een stevige trek aan onze pijp. “Ik heb werkelijk geen idee!” Ik knikte wederom begrijpend. “Ik kwam gewoon thuis nadat ik naar de sigarenboer was geweest en zei alleen, dat het me verbaasde dat diens winkeltje op donderdagmiddag gesloten was!” Dat klopte, ook ik had opgemerkt, dat onze ‘dealer’ afwezig was. Ik besloot de opmerking “Hij zal toch niet ziek zijn?” nu maar even voor me te houden, daar ik zijn verhaal niet wilde onderbreken. De juiste keuze. “Krijg ik als antwoord: ‘En dat is míjn schuld, zeker!?’” Hij trok zijn schouders op en keek mijn kant op. Ik zei, om zijn verhaal weer op gang te helpen: “Háár schuld!?” en trok ook solidair mijn schouders op. “Dat vroeg ik dus ook!”, antwoordde ome Arie, “Maar daardoor werd het alleen maar erger. Volgens mijn lief hoefde ik vanwege een dichte sigarenboer tegen haar toch niet chagrijnig te doen? Mijn antwoord, dat ik verdorie (nette vertaling van de redactie) ‘vanwege een dichte sigarenboer’ helemáál niet chagrijnig tegen haar had gedaan, maakte het er niet beter op.” Hij zakte weer in elkaar: “Uiteindelijk kreeg ik het verwijt, dat ik meer van mijn pijp dan van haar hield. Daarop probeerde ik de boel nog te redden door grappig te antwoorden, dat ik meer aan haar verslaafd was dan aan mijn pijp, maar dat was niet handig. ‘Dus je ziet mij als een verslaving!?’ En dikke tranen natuurlijk, toen ik hasr niet mocht troosten ben ik maar even weggegaan”. Ik knikte. Grappig proberen te zijn in dergelijke situaties loopt meestal fout af. De oude veeboer zuchtte: “Vrouwen hebben soms een aparte manier van denken.” Ik begreep hem. “Een kennis van me noemt dat femalosofie” Ome Arie keek me vragend aan. “Vrouwenfilosofie!”, verduidelijkte ik, “Ik heb dat niet bedacht en als het wel zo was, zou ik het nooit durven toegeven!” Ik rookte een wolkje en vervolgde: “want dan zou ik daar geheid bonje, eh, woorden over krijgen!” We rookten verder zwijgend ons pijpje. Eenmaal uitgerookt stond ome Arie op. “Bloemen kopen?”, vroeg ik. “Bloemen kopen!”, knikte hij.

Paasklompen

De ochtend na de pasen scooterde ik welgemutst door de gezelligheid van onze paasbrunch van tweede paasdag naar ons haventje. Ome Arie zat al op ‘ons’ bankje zijn pijp te stoppen. Het eerste wat me opviel waren zijn klompen. Die waren beschilderd met bontgekleurde eieren. Ik schoot in de lach: “Speciale Paasklompen, ome Arie?” kon ik niet laten te plaagvragen. De oude veehouder glimlachte een beetje als een gepensioneerde veeboer met kiespijn: “Een klein misverstandje met mijn kleindochters, meneer Ype!” Hij stak zijn pijp op en blies een O-tje de lucht in. “Ze vroegen of ze eieren mochten verven voor de Pasen.” Ik keek vragend. Hij vervolgde: “Dus ik vroeg: ‘wat willen jullie dan schilderen?’ Zij antwoordden: ‘klompen’. Ik zag geen kwaad in het idee om afbeeldingen van klompen op eieren te schilderen, maar zij schilderden vervolgens eieren op mijn klompen. En dat aan onze eigen keukentafel onder de bezielende leiding van mijn lieve echtgenote Truus!” Ik lachte nu hardop: “En die zei er niks van?” Ome Arie schudde zijn grijze kop: “Nee! Ze zei: ‘Je vond het toch goed!?’” Hij bekeek zijn klompen nog eens: “Eigenlijk hebben die meiden het best mooi gedaan!” Hij was trots op zijn kleinkinderen, niet alleen vanwege hun schilderkunst, maar vooral, omdat ze hadden bewezen creatief te kunnen denken. En dat is heel bijzonder.

de Sint op zijn retour

Het was koud. We zaten in onze dikke jassen gedoken met bevende vingers onze pijpjes te stoppen. Het haventje lag in een soort winterslaap voor ons. We hadden wel uitzicht op het Spui, want de deuren stonden sinds een paar dagen weer open. Het water stroomde zo te zien amper. Gezien de waterstand was het mogelijk bijna hoogwater of zojuist hoogwater geweest. We staken vrijwel simultaan onze pijpjes aan. Grote rookwolken trokken langzaam van ons bankje in zuidelijke richting, als gevolg van de zachte noordenwind. Achter ons stopte een kinderbakfiets. Het was weer kleine Arie, die er door zijn moeder uit geholpen werd. “Opa Arie, ik moet even snel een boodschapje voor, eh, vanavond, snapt u?” Ze keek veelbetekenend naar het mannetje, dat inmiddels weer diep in zijn gameboy (of zoiets) verzonken was. Opa Arie knikte begrijpend. De Sinterklaastijd is uiterst vermoeiend en gecompliceerd door alle geheimzinnigheid, die nou eenmaal bij de leugen hoort. De moeder verdween snel richting winkelstraat. Opa Arie keek vertederd naar zijn kleinzoon en wilde zijn arm om het ventje heen slaan, maar daar was onze gameboy even niet van gediend: “Opa-ha, nu even niet, ik kom zo bij u!” De aangesprokene trok direct zijn arm terug en keek mij een beetje hulpeloos aan. Ik trok begrijpend mijn schouders op. Zo zaten we een tijdje, totdat de kleine Arie zijn rechter vuistje balde met een verheugd :”yesss!” Vervolgens legde hij zijn electronisch vermaak even terzijde en vlijde zich tegen zijn opa aan, die nu wel zijn arm om het mannetje mocht slaan. Het zag er vredig en gelukkig uit. “De deuren van de haven zijn gelukkig weer open…” zuchtte de kleine Arie. “Ze waren gelukkig ook open, toen Sinterklaas aankwam in ons dorp…” antwoordde de oude Arie. “ Toen was het wel belangrijk!” Het kleine ventje kroop nog wat dichter tegen zijn opa aan: “Maar morgen moeten de deuren van de haven ook open zijn, hoor, opa!” Hij keek zijn grootvader even aan; “Want dan komt de stoomboot Sinterklaas toch wel weer ophalen?” Opa Arie keek mij even aan en antwoordde een beetje aarzelend: “…eh, ja, natuurlijk, want hij moet samen met de Pieten natuurlijk wel weer terug naar Spanje!” Dat antwoord leek bevredigend. Het was even stil. “Niet alle Pieten gaan mee terug hoor, opa!” Er stond ons een grote openbaring te wachten; “Er waren bij ons op school zeker twee nep-pieten: Juf Petra en juf Colette. Die deden net of ze ook Piet waren, maar die moeten morgen weer gewoon les geven voor groep 6 en groep 7!” Hij leek het totaal niet vreemd te vinden. Hij pakte zijn gameboy weer en zuchtte: “Ik hoop wel, dat die sluisdeuren open blijven, zodat die stoomboot er in kan om Sinterklaas weer op te halen, want ik ben nu wel lang genoeg lief geweest!” Terwijl wij moeite hadden onze lach in te houden, zat hij weer met een verbeten blik zijn spel te spelen.

Lente

Deze winter was het haventje van Oud-Beijerland, zoals vaak ‘s winters een dooie boel geweest. De sluisdeuren waren dikwijls dicht vanwege het hoge water en wanneer ze wel open waren, bood het Spui een wat nutteloze aanblik. Leeg, want onbevaren, wel stromend, maar ietwat plichtmatig. Ome Arie was, net als ik, deze winter ook minder op ons vaste bankje te vinden. En wanneer we elkaar troffen, rookten we vaak ook zonder veel te zeggen ons pijpje. Ook haast plichtmatig. Ik liet vaak verstek gaan om te genieten van mijn eerste kleinkind. Een duidelijk veel beter alternatief dan pijp te roken op een bankje aan de haven, hoe aangenaam het gezelschap van mijn boeren-vriend ook mocht zijn. Ome Arie, meervoudig opa, begreep dit volkomen. Maar nu de krokussen weer hun kop opstaken en de vogels weer aan het stoeien waren met hun nestmaterialen, had ik weer mijn scootertje van stal gehaald voor een ritje richting onze vaste stek aan het mooie haventje van ons dorp. In de beste stemming in maanden. Ik moest lachen om een dame, die probeerde een start te maken met haar fiets op de ‘vrouwenmanier’: al steppend vaart zien te maken en daarna snel het step-been op de andere trapper zien te krijgen zonder om te vallen. Door de tegenwind stepte ze zich een ongeluk, maar durfde niet aan fietsen te beginnen. Daarbij trok ze een benauwd gezicht, als van een hondje, dat moeilijk kon poepen. Of het haar uiteindelijk gelukt is weet ik niet, ik moest de hoek om. Ik vermoed dat ze uiteindelijk steppend haar bestemming bereikt heeft. Nagenietend bereikte ik mijn bankje van bestemming, alwaar ome Arie me vertelde, dat hij in de winter wel regelmatig ons haventje had bezocht. Ik ging naast hem zitten en stopte mijn pijp. Ik verontschuldigde me na mijn eerste rookwolkje wat stuntelig voor mijn nalatigheid hem vaker op te zoeken, maar zoals hierboven reeds gezegd begreep hij me. “Echte vrienden hoeven zich niet verplicht te voelen, meneer Ype!”, zei hij zacht, en blies een wolkje rook uit. Ik stak mijn pijp op en genoot van weer een mooi moment met mijn dierbare vriend.



Meisje

Meisje

In ons meisje huist een meisje

Een embryonautje op haar eerste ruimtereisje

Dat duikelt en zweeft

En schopt en leeft

Gewichtloos, veilig in het moederschip

 

In ons meisje zwemt een meisje

In een waterparadijsje

Ze laat haar mama gloeien als een kacheltje

En ons dromen over haar eerste waggeltje

Maar nu schopt ze slechts

En draait van links naar rechts

Ons embryonautje, veilig in mama’s capsule

 

In ons meisje leeft een meisje

Als ultiem liefdesbewijsje

Ze laat ook oma en opa gloeien van vreugd

Bezorgt ons een beetje eeuwige jeugd

En stiekeme tranen als we mogen voelen

Hoe ze in haar coconnetje ligt te woelen

Tranen van verwachtingsvol geluk 

 

In ons meisje ontluikt het zaadje

Van haar liefdevolle papaatje

Die als rots in de branding

Haar zal helpen bij de landing

Haar zal koesteren als ze moet huilen

En bij wie ze altijd zal kunnen schuilen.

Veilig in zijn zachte sterke armen

 

In ons meisje schuilt de toekomst, het geluk

Van ons allemaal, stuk voor stuk

De hoop van morgen 

Met ook de toekomst-zorgen

Waarvoor we ons samen sterk moeten maken…

 

In ons meisje groeit een meisje!

 

Opa Ype

 

Spui-spiegel

De stijging van de zeespiegel nam ook voor ons dorp verontrustende vormen aan. De sluisdeuren, welke ons dienden te behoeden voor de gevolgen van de klimaatverandering, bleven in onze ogen ongewoon lang dicht. Twee rode lichten markeerden de geslotenheid van onze haven. “Of zouden de deuren dicht zijn, omdat ze tegenwoordig op afstand bediend worden?”, vroeg ome Arie zich hardop af. Inderdaad was dit sinds een jaar het geval. Vroeger bediende de eigenaar van de watersportwinkel vlak naast de uitgang van de haven de vloedkering-deuren. Met de hand, wanneer hij zag of vermoedde, dat het hoogwater wellicht té hoog zou worden. Maar nu werd onze veiligheid op afstand gewaarborgd via sensoren en camera’s.
De watersportwinkel was inmiddels gesloten, net als de zeilmaker, die daar ooit naast zat. “Ach, de tijd staat niet stil!” gemeenplaatste ome Arie. Ik knikte. We rookten ons pijpje met uitzicht op het ook door die dichte deuren intieme haventje.
Achter ons kraakten de remmen van een kinderbakfiets. Een gehaaste moeder stapte af en hielp een klein bakkenistje uit te stappen. “Opa Arie, zou u even op kleine Arie willen letten?” Ze duwde een brildragend ventje van een jaar of zeven richting mijn bankgenoot met de woorden: “Jij blijft heel even bij je opa, ik ben zo terug!”, en vóór de oppasser ‘nee’ had kunnen zeggen, beende ze richting winkelstraat. De kinderbakfiets liet ze ook aan onze zorg over. Het mannetje ging op het bankje tussen ons in zitten, volledig geobsedeerd door het één of andere beeldschermpje. Opa Arie keek me een tikkie verontschuldigend aan. Ik kon wel om zijn ietwat ongemakkelijke houding lachen. Hij deed wel zijn best: “Leuk spel?” Het mannetje keek licht verstoord op en knikte. Maar de afleiding bleek fataal voor het verloop van zijn spel. “Opa Arieeèe!”, klonk het verontwaardigd. De stoor-opa keek erg ongelukkig. Het gevolg was wel, dat de gamer even tijd had voor zijn omgeving. “Waarom is die deur dicht?” Een klein vingertje priemde in de richting van de sluisdeuren. Ome Arie blies een wolkje rook uit: “Om ons te beschermen tegen het hoge water!” Het antwoord moest even bezinken. “Het is natuurlijk wel jammer, dat dat nodig is…”, vervolgde de oude baas. “Dat komt allemaal door het stijgen van de Spui-spiegel!” Het ventje keek vragend: “Is dat hetzelfde als het stijgen van de zeespiegel?” Verbazingwekkend wat die gastjes allemaal oppikken. Ome Arie knikte: “En dat is zelfs op korte termijn heel zorgelijk voor onze kinderen en kleinkinderen, zoals jij!” Het gezicht van kleine Arie was nu één groot vraagteken. Opa Arie trok bedachtzaam aan zijn pijp. “Want nu kan de stoomboot van Sinterklaas niet naar binnen…” De boodschap kwam hard aan. Gelukkig kwam net zijn moeder er weer aan, want het huilen stond de wijsneus nader dan het lachen. Maar opa Arie kreeg spijt: “Maar ik heb gehoord, dat ze speciaal voor de Sint zaterdag de deur even op een kiertje open doen!” Dat hielp. Gerustgesteld klom het ventje weer in de bakfiets en begon daar maar weer aan hetzelfde level van zijn spelletje.

Demente dame

Het haventje lag er vredig bij. Het vaarseizoen voor plezier-schippers was bijna voorbij, de passantensteiger was leeg. Dit zou voorlopig zo blijven, daar de sluisdeuren dicht waren vanwege de hoge waterstand in het Spui. Ome Arie had zijn pijp al in de aanslag toen ik mijn scootertje met wat moeite op ‘de bok’ trok. We begroetten elkaar als altijd en werkten ons gebruikelijke ritueel af: Pijpje stoppen en opsteken. Vervolgens een paar tevreden trekjes met de ogen dicht. Daar konden bedreigende teksten op het pakje pijptabak ons niet van afhouden.
Op het bankje naast ons zat een wat oudere dame. Ze keek af en toe om, alsof ze iets zocht. Om dan vervolgens weer wat in haar tasje te zoeken. Ze haalde er een zakdoekje uit en snoot haar neus. Om vervolgens weer zoekend om te kijken. Ome Arie keek bezorgd mijn kant op: “Volgens mij is die mevrouw een tikkie in de war…” Ik deelde zijn zorg. Met de voorlichting-spotjes over dementie in mijn hoofd stond ik op en ging naar haar toe. “Goeiemorgen, mevrouw! Gaat het goed met u?” Ze keek me verbaasd aan. “Waarom zou het niet goed met me gaan?” Dat was een begrijpelijk antwoord, maar ik werd er niet veel wijzer door. “Ik had het idee, dat u iets zoekt. Misschien kan ik u helpen?” Ze keek niet erg hulpbehoevend. “Ik wacht gewoon op mijn moeder!” A, dus toch! Typerend antwoord voor dementerende ouderen! Bijna tevreden vroeg ik door: “Uw moeder? Waar woont uw moeder?” De stemming werd er niet beter op. “Thuis, natuurlijk!” Het klonk ietwat geïrriteerd. Maar ik had daar als geduldige hulpvaardige natuurlijk alle begrip voor. “En waar is thuis?” Een logische vervolgvraag vond ik. “Dat gaat u niks aan!” Ik keek nu toch wat wanhopig naar ome Arie, die het tafereel met een brede grijns zat te bekijken. Hij wenkte me. Ik groette de demente dame en ging weer naar ons bankje om met mijn compaan de situatie te evalueren. Deze, ome Arie dus, zat met een grote grijns op zijn gezicht zijn pijp te roken. “Wat nu?”, vroeg ik, toch ietwat wanhopig, “er komt geen zinnig woord uit. Politie bellen?” “Lijkt me niet nodig,” antwoordde de oude veeboer, “want daar zul je haar moeder hebben!” Hij wees met zijn pijp. Een stokoude dame stak met haar scootmobiel net de havendam over en reed op ons ‘verloren schaap’ af. Ze stopte bij het bankje en overhandigde haar een bakje van de Gebo. “Stracciatella voor jou en Malaga voor mij. Even genieten!” Ome Arie zat nu met een nog grotere glimlach. “Gewoon moeder en dochter, die een Gebo ijsje eten. Niks aan de hand.” Ik zat met een rooie kop.

Het graf

Het was huilerig weer. Ik ontmoette ome Arie ditmaal niet bij het haventje, maar op de begraafplaats. Een toevallig gemeenschappelijke bekende was overleden. Op zich niet zo gek in een klein dorp als het onze.
Na de sobere plechtigheid liepen we samen nog even over het kerkhof en lazen de grafteksten, die vaak in slechts enkele woorden een hele historie vertelden. Jonge mensen, oude mensen. Waarbij we constateerden, dat het begrip ‘oud’ relatief is. Wat we als kind stokoud vonden, was nu opeens jong. Een moment van bezinning.
Ome Arie sloeg een pad in met nog vrij verse graven. “Even langs ome Cor en tante Co.”
Ik keek verbaasd, want hij had me niet verteld, dat zijn lievelingstante, een zus van zijn moeder, ook was overleden. Hij begreep mijn verbazing: “Had ik dat niet verteld? Het is al paar maanden geleden. Zoals verwacht niet lang na ome Cor. Die twee konden niet zonder elkaar.” Hij pakte zijn pijp en nam plaats op een toevallig bankje. Ik ging naast hem zitten en volgde zijn voorbeeld. De oude veeboer stak zijn rookgenot aan en blies een stevige wolk uit. “Die twee…” Hij wees in de richting, waar ik de laatste rustplaats van zijn oom en tante vermoedde.
“hebben het niet altijd gemakkelijk gehad.” Even leek hij te twijfelen of hij mij ermee wilde ‘lastigvallen’. “Tante Co was onderwijzeres maar moest stoppen met werken toen ze zwanger werd.” Ik wist, dat dat in die tijd heel gebruikelijk was. Zelfs in het onderwijs. “Ome Cor werkte bij een loonbedrijf als landarbeider. Het ontslag van zijn lief betekende een enorme aderlating voor het prille gezinnetje. Maar ze waren heel zuinig en vooral snel tevreden.” Ik knikte. Tevredenheid is een groot goed. “Zo kreeg ome Cor op zijn verjaardag een speld om het laatste peukje van zijn bolknak op te prikken!” Ik keek even vragend opzij. “Zodat hij bij het laatste haaltje zijn vingers niet zou branden!” Ik kon een glimlach niet onderdrukken. “Hij kreeg van tante Co een klein zakgeldje voor zijn favoriete sigaren: Hofnar bolknak. Hij deed heel lang met z’n rokertje. Vaak had hij hem in zijn mond, maar was die peuk allang uit!” Hij stond op en we liepen langzaam verder. Bij het graf hielden we stil. Er stonden drie namen op de steen. Ik keek ome Arie aan. “Ze verloren hun kindje bij de watersnoodramp.” Er viel een diepe stilte. Soms lijkt de tijd even stil te staan, even onbelangrijk. “Tante Co is er nooit overheen gekomen. Ome Cor waarschijnlijk ook niet, maar die liet het niet merken.” Ik schraapte mijn keel: “En nooit meer kinderen gekregen?” Ome Arie schudde zijn grijze kop. “Ze berustten in hun lot, verwenden de neefjes en nichtjes en steunden elkaar! Ik ging regelmatig langs hun kleine knusse huisje voor een bakkie koffie. Hele sterke. Uit zo’n stenen potje. En natuurlijk met een schepje Buisman. Dan deed tante Co er een flinke scheut warme melk bij en een Maria-kaakje!” Zoete herinneringen. Ome Arie stond nog even in gedachten. Ik stoorde hem maar niet en las de tekst op de grafsteen. In sierlijke maar bescheiden letters stond er: ‘Samen sterk’
Het begon zachtjes te regenen.

Handel

De herfst was begonnen. De jas werd weer hard nodig om de kou buiten te houden. Gelukkig kwam er nog wel af en toe een mooie dag voorbij, zodat ik met ome Arie mijn pijpje kon roken op onze vertrouwde stek. Juffrouw Jet was weer vertrokken met de ‘dolle Mina’, haar fraaie Staverse jol, naar noordelijke streken. Het scheepje moest deze winter uit het water voor onderhoud aan het onderwaterschip. Ze had beloofd volgend jaar ons mooie haventje weer aan te zullen doen. En zo zaten we een beetje verloren naar het door de wind rimpelige water te staren.
Achter ons stopte een klein fietsje met licht krakende remmen. Een meisje van een jaar of tien stapte af en kwam op ons af. “Goeiemorgen, Ome Arie!”, groette ze. Ik bestond even niet. Ome Arie keek om: “Ook goeiemorgen!” Ze had een mapje uit haar met bloemetjes versierde fietsmandje gepakt en wond er geen doekjes om: “Ome Arie, ik mag u een mooi aanbod doen!” De ‘klant’ speelde mee en keek zeer belangstellend. Ik hield ook wijselijk mijn lachen in.
Ze sloeg het mapje open en keek haar slachtoffer diep in de ogen: “Dit esklu…, eh, exslu…eh…” ze keek weer even in haar map; “Ex-clu-sieve..” haalde opgelucht adem na het uitspreken en vervolgde: “…aanbod geldt alleen vandaag en alleen voor u!” Ik werd dus uitgesloten van deze unieke kans. Ome Arie keek mij aan en trok verontschuldigend aan. De verkoopster trok zich hier niks van aan. Ik bestond even niet. “Kinderpostzegels!”, ze keek weer in haar mapje. “Kinderpostzegels met Lego minifiguurtjes. €15,10!” Ome Arie knikte. “Maar dat is nog niet alles!” Het klonk triomfantelijk. “Ik kan u ook nog feestdagenkaarten aanbieden. 3 voor de prijs van 2!” Even liet ze een stilte vallen om dit geweldige aanbod te laten bezinken. “Om dit alles netjes op te bergen kan ik ook nog een duurzame” dit laatste met nadruk uitgesproken, “opvouwbare draagtas leveren!” Ome Arie keek weer mijn kant op en lachte: “Zo’n aanbieding krijg je niet iedere dag!” De kleine verkoopster liet zich hierdoor niet uit het veld slaan: “En wanneer u dit hele pakket bestelt, en daarbij ook nog 5 loten van de ‘Grote clubactie’, krijgt u er ook nog een dikke knuffel bij!” Een onweerstaanbaar aanbod. Ome Arie schoot in de lach: “Deal!” Hij spreidde uitnodigend zijn armen voor het beste deel van het aanbod en kreeg zijn knuffel. “Moet ik gelijk betalen?”, vroeg hij na dit mooie moment, en greep al naar zijn achterzak. “Dat weet ik niet,” zei de kleine sales-woman, “dat regelt mijn broer, die doet de after-sales!” Ze stapte tevreden weer op haar fietsje op weg naar haar volgende klant. Mij sloeg ze over. Logisch, want de speciale aanbieding gold natuurlijk niet voor vreemden.

Hotstonemassage

Sint Juttemis was alweer een tijdje geleden. Nicht Arie was met zijn Herman weer vertrokken in de zalmroze zalmschouw. Het haventje zinderde in het zonlicht van de intense nazomer. We zaten op ons vertrouwde bankje bij het vertrouwde haventje. Ome Arie droeg een korte broek en juffrouw Jet een luchtig bloemetjesgordijn. We dronken koffie en genoten van het moment en de laatste zelfgebakken koekjes van Herman.
Pussy Riot, de scheepskat van de ‘Dolle Mina’, lag lui op het grootzeil te slapen. De hitte leek haar niet te deren.
Zo zaten we stil te zitten, toen we het voor ome Arie en mij bekende krakende geluid van de krakkemikkige fiets van neef Nitus (die dus eigenlijk Tinus heet, maar vanwege zijn ietwat dwarse karakter door ons steevast ‘Nitus’ genoemd werd) naderen. “Goeiemorgen!”, groette de neef. Hij klonk erg goedgemutst. Wij groetten terug. Juffrouw Jet sprong op om voor de passant ook koffie te gaan halen, maar deze sloeg het vriendelijke aanbod af: “Ik blijf niet lang.”
Daar het bankje door ons drieën al geheel bezeten was, bleef hij op zijn gammele rijwiel zitten. “Ik word coach!” Hij bracht deze boodschap met de hem gebruikelijke trots. “Zo…”, zei ome Arie slechts en pakte zijn pijp. Ik volgde zijn voorbeeld.
“Van een pupillenteam bij een voetbalclub?” vroeg ik enthousiast, wetend, hoe moeilijk het is om vrijwilligers voor dergelijke functies te vinden; “Dat vind ik mooi!” De knul keek mij vernietigend aan: “Nee, COACH! Voor mensen, die mentaal in de knoei zitten. Die moeten ontspannen van de dagelijkse stress!” Ik zweeg. “Die masseer ik dan met hete stenen en zo!” Hij was zeer overtuigd van deze aanpak voor deze overspannen generatie. Juffrouw Jet stond op: “Jullie nog koffie, heren?” Ze was duidelijk niet erg onder de indruk. Wellicht ook omdat ze al wat verhalen over de neef gehoord had. Wij gaven onze mokken aan. Nitus liet zich door onze scepsis echter niet uit het veld slaan. “Volgens mijn vrienden kan ik erg goed luisteren!” Ome Arie stak zijn pijp aan.
“Wat vindt Alice daarvan?” Neef Nitus ontweek deze vraag: “Die hotstone-massage is helemaal hot!” Wij schoten in de lach. De neef werd hierdoor wat geïrriteerd: “Jullie begrijpen best, wat ik bedoel!” Wij onderdrukten ons plezier. Uit medelijden, want we wisten allebei, dat de knul al veel teleurstellingen in zijn arbeidzame leven had moeten verwerken. En wellicht zou dit zijn twaalf ambachten dertien ongelukken-reeks doorbreken. Maar we hadden zo onze twijfels. “Ik heb me al opgegeven voor een cursus!” Hij straalde trots uit. “En ik heb al een aantal stenen!” Ome Arie keek verbaasd: “Zo, je laat er geen gras over groeien, neef!” Deze ging enthousiast verder: “Ik ben nog op zoek naar meer stenen.” Op dat moment kwam Juffrouw Jet met de koffie. Ze had nog net de laatste zin gehoord: “Wat voor stenen?”, vroeg ze. “Stenen, die lang warmte vasthouden!”, antwoordde onze coach. Juffrouw Jet dacht even na: “Ik heb thuis nog wel zo’n steengrill tegel!” Wij schoten weer in de lach met de gedachte aan een warm tegelpad op de rug van zo’n arm gestresst slachtoffer. Neef Nitus niet, die draaide zijn fiets: “Jullie nemen me weer in de maling!”, mopperde hij, terwijl hij zijn krakende tweewieler de sporen gaf. We hadden toch een beetje medelijden.