Het had geregend. Na een lange periode van droogte. Ik snoof de geur die daarbij hoort op en genoot ervan. Wellicht geniet je meer van dergelijke simpele dingen wanneer je ouder bent. Met meer tijd om ervan te genieten. Ome Arie genoot van zijn pijpje toen ik ‘ons’ bankje bij de haven naderde. De geur van zijn tabak kwam me tegemoet, waardoor mijn voorjaarsregen-genoegen enigszins verpest werd. Ik kon het hem niet kwalijk nemen. (We leven in een tijd waarin we te veel energie verspillen door het ‘kwalijk nemen’.)
Ik groette mijn vriend, nam plaats op mijn vertrouwde plekje op het gemeente-meubilair en stopte mijn pijpje. Ome Arie stak ter begroeting even zijn pijp omhoog. Het zonnetje brak door de wolken. In het haventje was weinig activiteit. Er was tegenover ons bankje slechts één passant. Een stoere motorkruiser met als thuishaven Lauwersoog. Het deurtje naar de stuurhut stond open, maar er was weinig beweging waarneembaar. Ome Arie zag me kijken. Hij wees naar het scheepje. “Ouwe mensen. Die hebben de tijd om zo’n eind te varen!” Ik glimlachte. Wij ouderen hebben tijd. Om te varen, om modelspoorwegen te bouwen, op kleinkinderen te passen. Maar toch slaat de verveling toe. Dan bekruipt je het gevoel, dat je zit te wachten op… Er zijn slimmeriken, die inspelen op die verveling. Er zijn workshops over. En boekjes, met titels als: ‘Uitjes voor oudjes’. Op de Havendam waren de eerste terrasgasten neergestreken voor een bakkie koffie. De uitbater had goede zin en maakte een praatje met een groepje wat oudere fietsers. Ze droegen allemaal hun potsierlijke helmpje nog, alsof het nuttigen van een consumptie op het buitenmeubilair een uiterst riskante onderneming was. Of om hun grijze haar te verbergen. Ome Arie zat dit alles ook met een glimlach op zijn verweerde gezicht te bekijken. “Fietsclub ‘Ons verzet’”, grapte hij, wijzend met zijn pijp. Ik vond dat wel amusant: “Ze hebben ook allemaal hetzelfde strakke pakkie aan.” Het was inderdaad een ietwat potsierlijk gezicht. Inmiddels kwam er op het stoere scheepje ook wat beweging. Het stel verscheen in badjas aan dek. Ze klommen aan wal en liepen een beetje zoekend onze kant op. Ze hadden ieder een toilettas en een handdoek bij zich. “Weet u, waar we de douches kunnen vinden?” Wij wisten het. We wezen naar het begin van de haven. “Helemaal tegen de dijk aan is het clubhuis van de watersportvereniging.” Ze vervolgden hun weg langs de fietsclub op het inmiddels wat vollere terrasje op de kade, niet gehinderd door enig gevoel van schaamte. Ome Arie keek mijn kant op. Ik keek terug. “Wie is er nou gekker?”, bromde de oude veeboer, terwijl hij zijn pijpje nog eens aanstak.