Het bankje bij de haven was vorige week zondag bezet. Op zijn vertrouwde plek op ons bankje zat in een warm lentezonnetje ome Arie met een gezellig dampend pijpje, en aan de andere kant, op ‘mijn’ plek, zat, zoals dat mooi heet: ‘een zindelijk oud heertje’. Keurig in het zwarte pak, compleet met zwarte gleufhoed. Kerk-kleding. Ze waren duidelijk in een ‘zwaar’ gesprek. Ik besloot me buiten deze conversatie te houden en scooterde doelloos verder. Na een uurtje rondtoeren kwam ik, op weg naar huis, weer langs de haven. Het bankje was leeg.
Op maandag zat ome Arie weer alléén op zijn plekje. Hij had zijn pijp al aangestoken en genoot zichtbaar van de lente. Ik ging nu wel naast hem zitten. Al gauw kwamen ook uit mijn pijp tevreden wolkjes.
Zonder dat ik erom hoefde vragen vertelde ome Arie over het zindelijke oude heertje:
“Dat was Jacob, mijn vroegere boekhouder.” Ik zweeg. “Hij heeft nogal wat meegemaakt en moest dat even kwijt.” Ik zweeg gewoon verder. “Zijn vrouw is onlangs overleden. Ze was al langere tijd mankerende, dus het was niet geheel onverwachts.” Een luidruchtige motorfiets onderbrak even zijn verhaal. “Ze was behoorlijk dementerend. Hij heeft lang voor haar gezorgd. En met veel respect: hij liet haar zoveel mogelijk in haar waarde door haar veel zelf te laten doen.” Echte liefde. “Hij wilde niet, dat ze zou worden opgenomen. Echt, petje af voor hem.” Weer even een stilte. “Daarbij hoorde ze ook nog slecht. Op een dag leek ze helemaal doof. Wanhopig zocht hij naar haar hoorapparaten. Toen zag hij, dat ze zetpillen in haar oren had…” Ik snapte direct waar de hoorapparaten waren, maar kon er niet om lachen. Ook ome Arie lachte niet. Het verhaal had hem duidelijk aangegrepen.
“En nu is hij alleen. Zijn twee dochters zorgen wel voor hem, zoals ze hem ook hadden geholpen bij de zorg voor hun moeder. Zijn twee zoons ziet hij, net als hij ze zag in die moeilijke periode, alleen op zondag in de kerk.” Ome Arie stak zijn inmiddels gedoofde pijp weer aan. “Zijn dochters kwamen allang niet meer in de kerk. En juist dat feit werd door de dominee bij de uitvaartmis voor hun moeder op niet mis te verstane wijze benoemd. Dat moeder had gefaald al haar kinderen op het rechte pad te houden. En dat zij zich daarvoor zou moeten verantwoorden bij het hemelse gerecht!” Ik zuchtte. Ome Arie zuchtte ook. “Je begrijpt, dat Jacob hierdoor erg van slag was.” Ik begreep het. “Daarom zat hij op zondag, in zijn kerkpak, niet in de kerk, maar naast mij op ons bankje bij de haven!” Onze boeren-vriend was duidelijk aangedaan. “Hij was diep ongelukkig. Hij mompelde, dat hij niet naar de hemel hoefde, als zijn lief daar niet mocht zijn.” Hij zweeg even. “Het is al belangrijk, dat je naar hem geluisterd hebt, beste vriend!”, troostte ik, “Soms hoef je niks te zeggen.” Hij keek me aan. “Maar ik heb wel wat gezegd! Ik heb hem verzekerd, dat hij met zijn vrouw in de hemel herenigd zal worden, omdat liefde altijd nog belangrijker is dan geloof. En toen was de hoop ook gelijk weer terug.” (1 Korintiërs 13) Ik trok aan mijn pijpje, blies een wolkje uit en keek ome Arie vol bewondering aan. Diepe bewondering.