‘Ons’ bankje was enigszins aan het oog onttrokken door een tuinbouwkas. Hierdoor had ik ome Arie niet gelijk opgemerkt toen ik in mijn ‘gouden koets’ voorbij reed. Maar hij zat er wel. Het was dat ik even moest stoppen voor een oud baasje, dat zich met moeite het zebrapad over sleepte met zijn rollator. Ik besloot te parkeren om de kerststress even weg te paffen met een pijpje in gezelschap van mijn oude vriend.
Hij was blij me te zien. Ik zette me op mijn vertrouwde plek en pakte mijn pijp. “Dat is voor mensen, die willen te rouwen of te gedenken.” Ome Arie wees met zijn pijp naar het glazen huisje. Ik knikte, want ik had dat ook gelezen in het Kompas. Aanvankelijk had het me wat vreemd geleken, maar later had ik mezelf dat kwalijk genomen. Want wat voor kwaad kan het iemand troost te bieden? Of het nou in een kerkje of in een kas midden in het dorp is; wat maakt het uit? Ome Arie was wijzer dan ik: hij zei er verder niets over. We hadden elkaar al een tijdje niet gezien door wat grieperigheid van mijn kant. “Alweer kerst”, gemeenplaatste de oude veeboer. Ik knikte. “Inderdaad.” Ik stak mijn pijp aan. Grote wolken stegen op. Ik wees ze na met mijn pijp. “Sinterklaascadeau!” Ik bedoelde natuurlijk de tabak. “Wat zat er in jouw klomp, ome Arie?” “Niks” was het korte antwoord. “Niks?”, reageerde ik verbaasd, “Ben je niet lief geweest?” Hij glimlachte: “Ik had mijn klompen bij de open haard gezet en de volgende ochtend stonden er klompen.” Hij blies een wolkje uit “Nieuwe klompen!” Ik keek naar zijn voeten en hij had inderdaad nieuwe klompen aan. Ik kon er wel om lachen; “En heb je voor de kerst je kousen aan de schoorsteen gehangen?” Hij keek opzij: “U mag nooit meer raden, meneer Ype!” Zijn ogen lachten, terwijl hij zijn broekspijpen iets omhoog trok om zijn nieuwe kousen te showen.