Klomp

Nieuwjaarsdag. Op ons bankje bij de haven zat ome Arie net met grote wolken om zijn hoofd zijn pijp aan te steken toen ik mijn scootertje moeizaam op zijn standaard (of heet dat ‘bok’?) hees. Het was zacht weer en onze bejaarde veehouder zat duidelijk van zijn geurige rokertje te genieten. “Goeiemorgen, ome Arie, hoe is het?” begon ik ons eerste gesprek van het jaar; “Nog naweeën van de vaccinatie gehad?” Hij schudde ontkennend. Gelukkig kon hij nu wel lachen om mijn flauwe grap van gisteren. Om ons heen lag de straat bezaaid met vooral rood papier. Vuurwerkresten. Ome Arie zag me kijken en schudde zijn grijze kop. “Niemand heeft zich wat aangetrokken van het vuurwerkverbod, meneer Ype.” Ik wist het, want ook ik was tot diep in de nieuwjaarsnacht wakker geknald. “Ach,” verzuchtte mijn oude vriend, “ergens begrijp ik het wel. Wij zijn toch ook jong geweest, meneer Ype?” Dat was natuurlijk waar, maar ik heb nooit zoveel met vuurwerk gehad. Ome Arie duidelijk wel. Hij glimlachte om mijn minder vrolijke kop. “Gisteravond, of eigenlijk nacht, schrok ik me ook rot van een enorme knal.  Daar had ik ook niet op gerekend door het vuurwerkverbod!” Hij trok aan zijn pijp; “We zaten bij mijn schoonzus Agaath en zwager Boudewijn.” Ik stak op mijn beurt mijn pijp aan en keek hem verwachtingsvol aan, nieuwsgierig naar het vervolg van zijn verhaal. “Ik zei nog tegen Riek: ‘nou breekt mijn klomp!’, toen Boudewijn, die was gaan kijken, waar die knal vandaan kwam, inderdaad terug kwam met één van mijn klompen. In duizend stukken!” Hij leek er de humor wel van in te zien: “Kwajongens hadden mijn klompen bij de deur zien staan en daar vuurwerk in gestopt!” Hij zat met een grote grijns, dus het leek hem niet te deren. “Maar vind je het dan niet erg, dat ze je klomp gesloopt hebben?” verbaasde ik me. “Ach, meneer Ype, het is maar een onschuldige kwajongensstreek en het waren toch maar ouwe klompen.” Hij trok weer aan zijn pijp en vervolgde: “Dus ik ga ook buiten kijken. Wat een ravage! Overal zag ik stukken klomp en de splinters lagen  tot aan de straat.  Loopt er zo’n belhamel langs en die zegt: ‘zo, ouwe, kun je een handel in tandenstokers beginnen…’ Kijk, meneer Ype, dan kan ik niet meer boos worden, dan schiet ik in de lach.” En hij lachte nu weer. Ome Arie ten voeten uit, ook zonder klompen. Heerlijk! 

 

de verdoving

We waren voor onze boosterprik naar Ahoy in Rotterdam gereden. Nadat we onze ‘gouden koets’ op een invalidenplek hadden neergezet lieten we ons langs een enorme rij wachtenden rijden in een golfkarretje, bestuurd door een uiterst vriendelijke jongeman met een mediterraan uiterlijk. In de hal stonden ook nog best veel wachtenden vóór ons, maar men schuifelde in een behoorlijk tempo richting prik. Toen zag ik opeens ome Arie. Hij schuifelde vlak voor me op zijn klompen richting incheckbalie. Hij had zijn pet op, een mondkapje voor en een vrij overbodige zonnebril op. Ik schoot in de lach en hem aan: “ha, die ome Arie!” Hij keek verschrikt om en siste: “ssst, straks horen ze u nog, meneer Ype!” Vervolgens keek hij schichtig om zich heen: “Ik ben bewust naar Rotterdam gekomen om niet herkend te worden als bekende Hoeksche Waarder!” Ik keek nu heel verbaasd. Weer keek hij om zich heen: “Ik schaam me dood als ik weer eens flauwval!” Nu begreep ik hem. Hij had me wel eens over zijn overgevoeligheid voor spuitjes gehad, daarom was ik de vorige keer met hem meegegaan. (Zie: ‘de erfenis van ome Arie, pag. 172) Toen had het geen problemen gegeven, daarom had ik aangenomen, dat hij over zijn angst heen was. Ik dacht even na en vroeg: “Maar ik ben er nu toch? Dan ga ik toch weer met je mee?” Hij keek wat verlegen: “Zou u dat willen doen, meneer Ype?” Ik knikte: “Natuurlijk ome Arie!” en vroeg hem maar niet waarom hij het niet gewoon eerder deze week aan me gevraagd had. “Het is trouwens wel verstandig, dat je hebt gekozen voor Ahoy voor je vaccinatie, ome Arie!” De oude baas begreep mij nu eens niet, een moment, waar ik intens van genoot. “Hier krijg je eerst een verdoving voordat je gevaccineerd wordt!” Gelukkig had hij geen pijp in zijn mond, want die viel open van verbazing: “Meent u dat, meneer Ype, dat wist ik helemaal niet!” De omstanders gniffelden een beetje, maar ome Arie was te druk met deze laatste medische ontwikkeling om dat op te merken. Toen we uiteindelijk bij de prikpost waren, haastte ik me de prikjuffrouw, een stevige, uiterst vriendelijke Surinaamse, toch een beetje te waarschuwen: “Mijn vriend ome Arie is een beetje nerveus, daarom heb ik hem beloofd, dat ik u zou vragen of hij eerst verdoofd kan worden…” en vergezelde deze woorden met een vette knipoog. Gelukkig begreep ze het en gebaarde ome Arie, dat hij naast haar  moest gaan zitten. Gewillig stroopte de oude baas zijn mouw op, waarop hij een prik kreeg. “Zo, dit is de verdoving, ome Arie, wanneer u nu even een kwartiertje dáár plaats neemt…” Ze wees op een zaal vol stoelen, “want we moeten even afwachten tot deze gaat werken…” Ome Arie keek me nu heel besodemietert aan, omdat hij opeens door had, dat hij besodemietert werd. De lach van de Surinaamse was onbetaalbaar…

 

Het zwanenmeer

Na een copieus kerstontbijt besloot ik tot een frisse neus. Op mijn scootertje tufte ik goedgemutst (een wollen muts was met de kou geen overbodige luxe…) richting het schilderachtige haventje van ons dorp. Daar trof ik tot mijn verbazing ome Arie met een hele schare kinderen om zich heen. Hij stak net zijn pijp op, dus zat hij er nog niet zo lang. Ik ging op het andere uiteinde van ons bankje zitten om het mooie tafereeltje niet te verstoren. Terwijl hij een grote wolk rook uitblies knipoogde hij even naar me als groet. Hij keek vervolgens heel ernstig, alsof hij diep nadacht, nam zijn pijp uit zijn mond, en sprak: “Een zwaan met maar één poot, zeggen jullie?” De kinderen knikten in koor. “Ja, ik begrijp, dat jullie daar erg van geschrokken zijn, maar dat hoeft echt niet hoor!” Hij nam een trekje van zijn pijp en boog voorover naar zijn gehoor: “Toevallig ken ik haar heel goed! Waar hebben jullie haar gezien?” De kinderen struikelden over elkaars woorden om hem te antwoorden. Hij hoorde het aan, glimlachte minzaam en, onderwijl een wolkje uitblazend, vervolgde: “Oh, woont ze tegenwoordig dáár. Ik had haar inderdaad al een tijdje gemist!” De kinderen hingen aan zijn lippen. “Wisten jullie, dat zij vroeger een heel beroemde balletdanseres was?” De kinderen wisten dat niet. “Hebben jullie wel eens gehoord van ‘Het zwanenmeer’, dat prachtige ballet over een mooie witte zwaan?” Één van de kinderen stak een eigenwijs vingertje in de lucht: “Maar die zwaan gaat toch dood?” Ome Arie liet zich door dit slechte nieuws niet uit het veld slaan: “Dat gebeurt niet echt, hoor, dat is alleen in het ballet…” De kinderen waren één en al oor. “Onze zwaan wilde dolgraag ‘Het zwanenmeer’ dansen, maar werd steeds afgewezen bij de audities, omdat ze met haar zwemvliezen geen pirouette kon doen.” Een klein jongetje stak zijn vingertje op: “Wat is dat, een piroe-et?” Ome Arie keek rond en wees een meisje met prachtige blonde krullen aan: “Fleur, jij doet toch aan ballet? Kun jij laten zien, wat een pirouette is?” De familie-ballerina liet het zien. Ik applaudisseerde enthousiast met het hele gezelschap mee. De ster ging weer zitten en ome Arie vervolgde zijn verhaal: “Onze zwaan was daardoor heel verdrietig, dat begrijpen jullie wel!” Er werd geknikt; ze begrepen het. “Maar op een dag kwam ze Botox de tovenaar tegen. Die raadde haar een schoonheidsoperatie aan. Hij kon haar ene zwemvlies verkleinen, en dan zou ze prachtige pirouettes kunnen draaien!” Ik schoot in de lach, hetgeen door de kinderen niet gewaardeerd kon worden; ik werd vernietigend aangekeken. Ik vermande me en stak verlegen mijn eigen pijp aan. “Aldus geschiedde,” vervolgde onze meesterverteller, “De lelijke zwemvlies werd verwijderd en ze kreeg een puntige kunstpoot, waar ze de prachtigste pirouettes mee kon dansen!” Hij nam een trekje aan zijn pijn, leunde tevreden achterover en maakte zijn verhaal af: “Ze werd de ster van het ballet en bij haar publiek stroomden de tranen over de wangen van ontroering!” De kinderen zaten met open mondjes te luisteren. “Dus ze is juist helemaal niet zielig!” Het bleef stil. Het verhaal moest duidelijk even bezinken. Daarna volgde de mooiste groepsknuffel, die ik ooit gezien heb. Met tranen in mijn ogen vervolgde ik mijn kerst.

 

Kerstmenu

Het was koud. Zo koud, dat er een wit wolkje uit ome Aries’ mond kwam, terwijl hij zijn pijp nog niet eens aangestoken had. Ik ging naast hem op ons bankje aan de haven zitten en overhandigde hem, als afgesproken, één van mijn boekjes. “Zal ik het nog signeren, ome Arie?” Hij knikte terwijl hij zijn pijp aanstak. “Als u dat zou willen doen, meneer Ype, het is een cadeautje voor mijn schoonzus Agaath!” Ik had er gelukkig aan gedacht een pen mee te nemen. Nadat ik een kerstwens en mijn handtekening in een exemplaar van ‘Kapoentje’ had gezet overhandigde ik hem het hem. Hij bedankte me door met zijn hand aan zijn pet te tikken. “Dit jaar vieren we kerst met mijn zwager en haar…”; hij wees bij deze woorden op het boekje; “Ze hebben een moeilijk jaar achter de rug, dus, ach…” Hij zuchtte; “de kerstgedachte, meneer Ype!” Ik glimlachte: “Dus bloemkoolroosjes en worteltjes gourmetten, ome Arie?” herinnerde ik me nog van een jaar geleden. (Zie: ‘de erfenis van ome Arie’)
Hij knikte, een beetje triestig. “Daar kom ik niet onderuit.” Hij stak zijn pijp aan en produceerde een paar grote rookwolken: “Dat heb ik te danken aan mijn broer Dirk, het zwarte schaap van de familie.” Ik keek verbaasd opzij: “Dirk? Daar heb ik je nog nooit over gehoord!” Hij keek nors, dus ik vroeg maar niet verder. “Stomme geitenboer!” Ik keek verbaasd, want ik kende onze vriendelijke boer zo niet. Zo boos. “Maar wat heeft hij je aangedaan, dat je zo nijdig bent, ome Arie?” Hij blies weer een grote wolk stoom af. “Vroeger gingen we als familie met de kerst met z’n allen naar de Chinees. Dat was voor ons altijd groot feest en het wat onduidelijke vlees bij dat restaurant voorkwam allerlei zielige dierenverhalen…” Ik begreep hem: “à la Flappy, bedoel je?” Hij knikte. “Maar Dirk moest zo nodig lollig doen toen er een grote schaal vlees op tafel gezet werd riep hij: ‘daar is de Bambi pangpang!’ En dat viel verkeerd. Agaath werd op slag boos en vegetariër!” Ik schoot in de lach: “Dus door Dirk moet jij met de kerst courgettes en champignons bakken?” Hij knikte en blies weer een boze wolk uit.

Schaamteloze reclame

Terwijl mijn lief bezig was met kerstboodschappen in de supermarkt zat ik genoeglijk in mijn warme autootje een puzzel in de krant op te lossen toen er op het raampje geklopt werd. Ome Arie. Ik groette hem en gebaarde uitnodigend om hem naast me in de warmte plaats te nemen, daar ik weinig zin had in een koud gesprek met een open autoraampje. Gelukkig begreep hij me en hij stapte in. “Goeiemiddag, meneer Ype!” zei hij, de deur dichttrekkend. Ik groette terug en legde mijn puzzeltje op het dashboard. “Al een tijd niet gezien, ome Arie!” Hij knikte. “Het is ook geen weer geweest en Barona is vanwege de lockdown weer dicht.” Nu knikte ik op mijn beurt, en moest daar zelf een beetje om lachen; twee bejaarde knikkers in een inmiddels beslagen autootje. Vroeger had je van die knikkende hondjes op de hoedenplank. Ome Arie keek me vragend aan. Ik legde hem mijn binnenpretje uit. Weer knikte hij en schoot daardoor weer om zichzelf in de lach. “Toen had je ook van die afschuwelijke gehaakte hoge hoedjes met een w.c.-rol er in. Handig bij hoge nood onderweg!” We koesterden de herinneringen. “Meneer Ype, heeft u behalve dat boekje over mijn persoontje ook nog andere boeken geschreven?” Ik keek hem, enigszins door de vraag overvallen, verbaasd aan: “Een paar, ome Arie. ‘Koffie met kaas’ en ‘kapoentje’ en nog een paar, hoezo?” Hij keek een beetje verlegen, bijna beschaamd: “Dat boekje over mij kan ik natuurlijk niet aan schoonzus Agaath geven en ik moet nog een kadootje voor de kerst voor haar. En alle winkels zijn dicht!” Hij oogde niet gelukkig. Ik begreep zijn probleem, want in een aantal verhalen in ‘De erfenis van ome Arie’ komt bedoelde schoonzus niet echt positief ter sprake. “Zullen we elkaar morgen bij ons bankje aan de haven treffen? Dan zal ik een paar boekjes voor je meenemen.” De oude baas schonk me een opgeluchte glimlach en stak zijn duim omhoog terwijl hij uitstapte, daar mijn lief inmiddels haar boodschappen in de achterbak laadde. Hij tikte beleefd aan zijn pet naar haar, en liep naar zijn verderop geparkeerde fiets.
noot: boeken te verkrijgen bij de auteur of via Bol.com: ‘Koffie met kaas’, ‘Kapoentje’ ‘De erfenis van ome Arie’ en ‘De laagste trede, biografie van Kees Spronk’ (ook goed leesbaar voor mensen, die Kees niet kennen!)
Via mij ook nog aantal exemplaren van: ‘De mollen hebben stofbrillen op’ (Verhalen over mijn geliefde voetbalclub ‘Zinkwegse Boys’, maar zeker goed leesbaar voor niet voetballiefhebbers…)
Voor zelf af te halen en/of gesigneerde exemplaren: stuur even een pb-tje!

Kerstboom

’s Winters gaat de pijptabak minder hard dan ’s zomers. Het gure weer van december lokte ook nu geen pijprook-sessie op ons bankje uit. En enige malen per week in ‘De Heeren van Beijerland’ (of ‘Barona’, zoals ome Arie het etablissement nog steeds noemt) werd ook bovenbudgettair, dus ik had mijn inspiratiebron al enige tijd niet meer gezien. Tot die miezerige dag. Hij stond bij een kerstbomenverkoper met een aantal geamuseerd kijkende mensen om zich heen. De verkopers’ ogen zochten steun en dachten deze bij mij te vinden: “Kunt u die meneer uitleggen, dat we hier met vaste prijzen werken?” Hij doelde op ome Arie, die met zijn rechterhand voor zich, met de handpalm omhoog hem vragend aan stond te kijken. Met een knipoog naar mij zei de oude veeboer: “Ik heb € 8,50 geboden voor dat boompje, nu jij!” En hij wees met zijn andere wijsvinger naar de open handpalm. De boom-verkoper begreep er niets van. Ik kon er wel om lachen en legde de sparringpartner uit, dat hij dan op zijn beurt zijn vraagprijs moest zeggen, waarbij hij dan met zijn rechterhand op de boeren-knuist moest slaan. Dat zulks gebruikelijk was bij veeboeren. Er kwamen steeds meer omstanders en de dennen-dealer koos eieren voor zijn te verdienen geld en besloot het spel mee te spelen. Twijfelend sloeg hij zachtjes op ome Arie’s hand en stamelde: “€30,-.” Ome Arie schudde zijn verweerde kop, pakte de hand van de verkoper, draaide de handpalm naar boven en gaf er een harde klap op met zijn volgende bod: “€10,-!” De ongelukkige tegenspeler was duidelijk geraakt door het bod, want hij schudde met zijn pijnlijke hand. Hij keek ook niet bepaald blij, maar fluisterde toch: “€25,-” en gaf een zacht klapje op de grote eeltige knuist van ome Arie en keek hem hoopvol aan. Deze pakte de arme man’s hand en draaide de handpalm weer naar boven, gaf er een enorme klap op, die het slachtoffer ineen deed krimpen van de pijn. Maar de ongelukkige hield zich groot voor het publiek, schudde nogmaals de pijn weg, gaf een klein klapje op ome Arie’s hand en zei, een beetje schor: “€20,-!” Ome Arie deed net of hij er over nadacht, pakte nogmaals de geteisterde hand en wilde net uithalen, toen onze marktexpert zijn hand terugtrok en piepte: “Neem maar mee voor €15,-!” Ome Arie pakte zijn portemonnee, betaalde en ging met het boompje onder zijn arm op de fiets huiswaarts, mij wederom een vette knipoog gevend.

Erfstukken

De gure dagen hadden ons verre van ons haventje gehouden. Onze pijpjes waren al lang niet uit onze zakken geweest. En bij ‘De heeren van Beijerland’ mocht ook niet gerookt worden, dus ome Arie en ik troostten onszelf maar met koffie met appelgebak. Op zich geen schrale troost, want we lieten het ons goed smaken. Mijn kompaan veegde na de laatste hap tevreden met zijn mouw zijn mond af, zich verontschuldigend: “Wanneer we in onze elleboog mogen niesen, mag ik best mijn mond met mijn mouw afvegen.” Ik moest hem gelijk geven en volgde gewoon zijn voorbeeld. Er waren toch weinig mensen in de gezellige gelagkamer van onze vaste vluchtplaats bij slecht weer. Hij nam een slokje koffie en keek mijn kant op. “Hebt u nog zo’n boekje voor me, meneer Ype?” Hij doelde hiermee op mijn boek ‘De erfenis van ome Arie’, waarvan ik hem enige dagen daarvoor een exemplaar geschonken had. “Natuurlijk ome Arie!’ antwoordde ik, en ik kon mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen: “Vond Riek het mooi?” De oude baas keek wat bedenkelijk: “Dat wel, maar ze had wat moeite met de beschrijvingen van haar zus Agaath en haar zwager Boudewijn. En ook Tinus komt niet overal even slim over…” Ik knikte, want dat begreep ik wel. “Maar verder kon ze het wel waarderen, al vond ze, dat u mij wat te mooi beschreef!” Er verscheen nu een dikke grijns op zijn gezicht. Ook ik kon een glimlach niet onderdrukken. “Maar kunt u nog een exemplaar voor mij regelen, meneer Ype? Ik heb de mijne namelijk weggegeven.” Ik knikte. Hij nam nog een slokje van zijn koffie. “Ik was gisteren bij ome Cor en tante Co, want die oudjes zaten in zak en as.” Ik nam ook een slokje koffie en keek vragend zijn kant uit. “Ze hebben van hun neven en nichten een afwasmachine gekregen en zijn helemaal de kluts kwijt.” Ik begreep, dat nieuwe dingen  voor oude mensen soms erg verwarrend zijn, dus vroeg niet verder. Maar er was meer. Ome Arie vervolgde: “Vanwege de erfenis!” Ik keek verbaasd zijn kant op: “Vanwege de erfenis? Weten ze nu niet meer, wat ze aan wie moeten geven?” Hij knikte: “Ze willen altijd alles goed regelen, en zijn bang dat ze beloften vergeten. Daarom plakten ze steeds etiketten op zaken met namen van degenen waar ze die dingen aan beloofd hadden. Zo zaten er diverse plakkertjes onder de kopjes en schoteltjes, die de hulp in de vaatwasser had gedaan. Gevolg: De filter van de vaatwasser gelijk verstopt en, erger nog, alle etiketten van de erfstukken geweekt.” Hij nam nog een laatste slokje koffie. “En ze weten absoluut niet meer welk kopje aan welke erfgenaam beloofd was. Ze zitten daar heel erg mee, dus heb ik ze uw boekje als troost gegeven…” 

 

Het boek

Het was een gure herfstdag met de daarbij horende duisternis. Ons haventje lag er wat leeg bij, daar veel boten voor het noodzakelijk onderhoud aan wal waren getakeld. Ome Arie stak net zijn pijp op en bromde iets wat op “goeiemorgen” leek. Hij had een dikke jas aan en zijn winterpet met oorflappen, want het was best fris. Ook ik had me gekleed op de kou met mijn winterjas, waarin, als bijkomend voordeel, vele extra zakken voor mijn rook benodigdheden. “Tijd niet gezien, meneer Ype? Toch niet ziek geweest?” Ik schudde ontkennend mijn hoofd, ging zitten en stopte mijn pijp. “Gelukkig niet, ome Arie.” Ik stak de tabak in mijn pijp aan en genoot van het heerlijke aroma. “Ik had het een beetje druk met ons boek!” De oude baas keek verbaasd opzij: “Ons boek?” Ik knikteen herhaalde: “Ons boek! Met de verhalen van en over jou, ome Arie!” Dit moest hij even verwerken. Ik haalde het boek ‘de erfenis van ome Arie’ uit mijn scooter-zadel en overhandigde het hem. Hij keek naar het boek, toen naar mij en vervolgens weer naar het literaire hoogstandje in zijn rimpelige hand. Hij sloeg het open, las wat en keek mij weer aan. “Die ome Arie moet mij voorstellen?” Ik knikte. Hij las nog een stukje en gaf het toen weer terug. “Kan nooit, deze ome Arie…” hij wees op het boekwerk, “is veel aardiger dan ik…” Ik schoot in de lach. “Misschien val je best mee, ome Arie!” En gaf hem het boekje terug. “Je mag het houden. Misschien vind Riek het ook wel leuk!” Hij stond er even een beetje verlegen naar te kijken, klopte daarna zijn pijp uit, stak het boek in zijn fietstas, mompelde “krijg nou wat…” en vertrok richting huis.

Spijtoptant

Het goot pijpenstelen. Ik haastte me onder mijn paraplu langs Barona richting mijn auto, toen ik ome Arie in de serre van ons etablissement achter een kop koffie zag zitten. Hij had een bril op en zat met een moeilijk gezicht een brief te lezen en iets op een kladblok te schrijven. Mijn nieuwsgierigheid zorgde ervoor, dat ik onthaastte, omkeerde,  mijn regenscherm in klapte en naar binnen ging. De veeboer in ruste was duidelijk blij me te zien: “U komt als geroepen, meneer Ype!” Hij hield de brief omhoog: “Ik heb uw hulp nodig…” Ik hing mijn jas over de leuning van de stoel, vroeg de net passerende ober me van koffie te voorzien en nam plaats. Ome Arie overhandigde me zuchtend de brief.

‘Beste ome Arie,

Omdat mijn vriend Tinus dat zelf even niet meer kan vroeg hij me me u deze brief te schrijven. Ik ben Alice, zijn vriendin. We hebben elkaar ooit eens gezien bij de haven. Het gaat even niet zo goed met uw neef. Net op het moment, dat hij zijn dwarsheid vanwege het risico voor mij opzij had gezet ging het mis. Zelf kon hij immers niet ziek worden, hij was kerngezond en was nooit ziek. Maar vanwege mij had hij toch maar een afspraak gemaakt zich te laten vaccineren en noemde zichzelf gekscherend ‘een spuitoptant’. Maar het was te laat. Pas vanmorgen was hij weer aanspreekbaar. Hij voelde zich ‘Gregor’ uit ‘Die Verwandlung’ (De gedaanteverwisseling) van Kafka: een gewone hardwerkende man, die op een ochtend wakker wordt in de gedaante van een reusachtige kever. Onze Tinus werd op zijn beurt wakker op zijn buik liggend, naakt, met een dekentje over zijn billen, in een slangenkuil met allerlei enge piepjes uit allerlei enge machines. Hulpeloos, zich niet kunnen bewegen, als een op zijn rug liggende kever. Achter zich gebeurde van alles, maar hij zag slechts witte ziekenhuisklompen en witte broekspijpen in een ruimte vervult met stil verwijten. Praten ging in het begin niet, dus voor het eerst van zijn leven moest hij luisteren zonder te kunnen tegenspreken.’

Ik schrok van de brief en keek ome Arie aan. Deze knikte, op de wijze, dat hij me aanspoorde verder te lezen:

‘Toen hij weer bij machte was te praten en ik weer bij hem op bezoek mocht vroeg hij me u te schrijven, om zich te verontschuldigen voor zijn dwarsheid. Hij meende het nooit kwaad en wilde u toch even laten weten, dat u zijn lievelingsoom bent, omdat u altijd naar hem wilde luisteren en hem nooit veroordeelde,                     Alice, namens uw neef Tinus’

Ik gaf de brief terug aan mijn vriend Arie. “Nu moet ik een brief terugschrijven, meneer Ype, maar ik ben daar niet zo goed in. Hij keek me vragend aan. Hij had voor zich een kladblok met een ouderwetse vulpen liggen. Zo te zien had hij al wat opgeschreven. “Wat heb je tot nu toe, ome Arie?” Hij las voor: “Beste Alice, beste neef Tinus,  Eigenlijk zou ik boos op jouw, Tinus, moeten zijn, omdat je je gezondheid in gevaar hebt gebracht, maar ik ben nog meer bezorgd om je. Je zult in je leven nog vaker goede, maar ook foute keuzes maken, dat heb ik ook gedaan. En door de gevolgen van al die keuzes leer je, en zul je mogelijk een heel wijs man worden. Ik zal bidden, dat je gezondheid je de tijd hiervoor zal gunnen,                      Je ome Arie’

Ik keek hem aan. “Ik zou hier niks aan veranderen ome Arie”, zei ik slechts, me wel een beetje verbazend over dat ‘bidden’ van de oude baas. Stille wateren…

Warme Chocomel

Het herfstweer had ome Arie onze vaste schuilplaats ‘Barona’, tegenwoordig ‘De Heeren van Beijerland’ genaamd, ingejaagd. Ik trof hem tot mijn verbazing aan de bar met een slagroom-snor en een gelukzalige glimlach achter een grote mok warme chocomel. “Bij dit weer gaat er niks boven warme chocomel, meneer Ype!” Het klonk bijna, alsof hij zich verontschuldigde. De uitbater van het etablissement zette ook nog een forse appelpunt voor de blije oude baas. “Dan voel ik me weer een beetje kind…” Ik was vertederd door de blijheid van die grote vent met zijn verweerde kop, waarop zijn pet, terwijl zijn grote, gele klompen als altijd netjes bij de voordeur geparkeerd stonden. Wel binnen, want ooit was een paar buiten gestald houten schoeisel verdwenen en had hij op zijn geitenwollen sokken naar huis moeten fietsen. In de stromende regen. 

Ik bestelde ook warme chocomel met slagroom en natuurlijk kon een appelpunt daar niet bij ontbreken, al was het alleen maar om ome Arie zich niet schuldig te laten voelen. Deze nipte aan de mok. “En erwtensoep! Door Riek zelfgemaakte erwtensoep!” Je zag gewoon aan hem, dat het water hem bij deze gedachte in de mond liep. “Als kind Ieder jaar de intocht van Sinterklaas op een klein zwart-wit teeveetje bekijken bij de kapper met alle kinderen van de dijk.” Hij nipte weer nieuwe slagroom aan zijn bovenlip. “Mies Bouwman als presentatrice en de Sint was volgens de vrouw van de kapper ene Ko van Dijk!” Ik knikte, want ik herinnerde me ook, dat mijn moeder er ook van overtuigd was, dat Ko van Dijk de bisschop speelde. “Kreeg je bij de kapper dan ook erwtensoep?”, kon ik niet nalaten te vragen. Ome Arie keek, met de chocomok aan zijn mond even opzij. Hij zette het aardewerk weg en schudde zijn hoofd. “Als kind was ik als de dood voor haren in mijn soep…” Ik schoot in de lach. “Dus snert eten bij de kapper vertikte ik!” Hij nam een hap van zijn appeltaart en ik nipte aan de gloeiende chocomel, die de waard zojuist voor me neergezet had. De warme lava gleed gloeiend naar binnen en tranen in mijn ogen waren de straf voor mijn iets te overmoedige slok. Ome Arie kreeg hier niets van mee en vervolgde zijn herinneringen: “Toen onze kinderen de intocht bekeken was dat in kleur met meneer Aart Staartjes.” Ik kon het me ook nog goed herinneren. “En Bram van der Vlugt”, maakte ik zijn zin af. Hij knikte. We brachten gelijktijdig onze mok naar onze mond en terwijl hij een slok nam, nam ik, wijs geworden, nu een nipje. Even waren we stil met onze herinneringen. “Ik heb zelf ook een keer Sinterklaas gespeeld”, bekende mijn bar-genoot. Ik keek verbaasd opzij: “Jij, ome Arie?” Hij knikte. “Het was geen groot succes, mijn kinderen hadden me snel ontmaskerd.” Hij zuchtte: “Ze zagen, dat ik  onder die jurk gewoon mijn klompen aan had, en toen ik mijn pijp opstak, wisten ze het zeker! Riek was razend ook al probeerde ik me eruit te redden door te zeggen, dat de cadeautjes wèl van de echte Sint kwamen…” De hele tapkamer bulderde het uit van het lachen..