Bonbons

“Hier meneer Ype, chocolaatjes. Ik wilde u eigenlijk een pakje pijptabak geven, maar daar staan afbeeldingen op, die misschien niet passend zijn…” Ome Arie wees op mijn been, dat op een voetenbankje rood lag te wezen. Wondroos. Een klein wondje waar mijn afweersysteem nogal overdreven op had gereageerd. Ome Arie had me al enige dagen gemist en stond opeens voor mijn deur, pet in de hand en een gezichtsuitdrukking alsof ik niet lang meer zou hebben. “Bovendien vond Riek een pakje pijptabak te duur.” Glimlachend nam ik de lekkernij in ontvangst. Helaas had ik totaal geen eetlust. Wellicht door de medicijnen. Achteloos trachtte ik de gift terzijde te schuiven, maar daar ging onze vriend niet mee akkoord: “Die witte met die walnoot erop is heerlijk, meneer Ype, daar heb ik er speciaal voor u een paar extra van gevraagd!” Hij glunderde als een kind, dat bloemen voor zijn moeder heeft geplukt. Ik maakte het doosje open en zag de bonbon, welke hem het water in de mond deed lopen. En had zelf absoluut geen trek. Ik besloot hem niet langer te plagen en bood hem het chocolaatje aan, welk aanbod gretig aanvaard werd. Elly voorzag ons van koffie. Ik dronk deze met enige tegenzin. Zelfs koffie smaakte me niet. Ome Arie had daar geen last van. Hij genoot met volle teugen, vooral, nadat ik het doosje chocolaatjes geopend voor hem op tafel zette. “Die pure vind ik duidelijk minder,” vervolgde hij, het duidelijk mindere exemplaar achteloos naar binnen schuivend. Elly kon er op de achtergrond wel om lachen.
We kletsten nog wat over koetjes en kalfjes, een onderwerp, waar ome Arie, als voormalig veehouder veel wist te vertellen, Elly voorzag ons van een tweede ronde koffie en we waren tevreden. Uiteindelijk vond onze vriend het nog te vroeg voor een borrel. Hij zette zijn pet op, wijzend op het bonbondoosje: “Ik heb die lekkere voor je bewaard. Die witte met een walnoot erop!” Onderin het verder lege doosje lagen nog drie witte bonbons met een walnoot er op. Hij groette en Elly begeleidde hem naar de deur, waar zijn klompen stonden. Verbouwereerd kwam ze terug met een nieuw doosje bonbons in haar handen. “Hij zei, dat hij, jou kennende, wel wist, dat er van dat eerste doosje niks over zou blijven, en dat deze voor mij waren!” Buiten hoorde ik iemand schaterend voorbij fietsen.