Nachtmerrie

Er scheen een bleek winterzonnetje op ons bankje bij de haven. Van ome Arie was nog geen spoor te bekennen. Ik ging op mijn vertrouwde plek zitten, pakte mijn pijp en begon deze te stoppen met heerlijke tabak. Een kerstcadeautje. Niet veel later kwam mijn vriend uiterst langzaam aangefietst. En dat met een superdeluxe elektrische fiets! Hij stapte nogal stijf af, stalde zijn ijzeren ros achter ons bankje, pakte zijn rookgenot uit zijn fietstas, groette en ging moeizaam zitten. “Goeiemorgen, ome Arie!”, beantwoordde ik zijn groet, “Slecht geslapen?” Hij knikte; “Op de bank, want Riek had last van de winderigheid. Dat ik op de bank slaap is bij ons vast gebruik na het genot van Riek’s overigens voortreffelijke snert!” Ik knikte begrijpend en stak mijn pijp op, maar vroeg me toch iets af: “Maar, ome Arie, als veeboer ben je toch wel gewend aan een beetje mestlucht?” Hij keek verbaasd opzij: “Ik heb er ook geen last van! Riek heeft er last van…” Nu viel bij mij het kwartje. De oude boer zuchtte: “Vroeger kon ik het nog wel eens ophouden en met samengeknepen billen naar het toilet rennen om te ontluchten,  maar alles wordt slapper, meneer Ype…” Hij zweeg even en blies een wolkje rook uit. Ik begreep, dat dit een beetje gênant onderwerp voor hem was, daarom besloot ik subtiel van onderwerp te veranderen. Het weer, dat leek me een veilige optie: “Wat een wind, gisteren, hè, ome Arie?” Terwijl ik het zei, besefte ik pas, dat dit een wat onhandige woordkeuze was. Gelukkig leek het hem niet te deren. Hij rookte rustig zijn pijp en dacht klaarblijkelijk na hoe hij zijn verhaal zou vervolgen. “Normaal slaap ik prima op de bank, maar gisteravond leek de erwtensoep niet goed te vallen. Uiteindelijk viel ik in slaap door te denken aan de oude Friesche staartklok, die bij mijn opa en oma in de ‘mooie kamer’ in hun boerenstee stond. Een enorm uurwerk, dat in mijn kinderogen echt immens groot leek. Mijn oma poetste de uurwerkkast iedere week helemaal op, zodat je jezelf erin kon spiegelen en één keer per jaar kwam dhr. Onderdelinden om het uurwerk te smeren en alles weer goed af te stellen. Hij wist zelfs hoe de maanstanden afgesteld moesten worden!” Hij klonk nog steeds vol bewondering en keek me aan: “Echt, meneer Ype, de maanstanden waren op die klok zichtbaar. In de wijzerplaat zat een venstertje waarachter alle maanstanden voorbij gingen. Als klein ventje vond ik dat het summum van techniek!” Hij stak zijn door dit lange relaas gedoofde pijp weer aan. “Door het rustige monotone donkere tikken van deze klok leek de tijd te vertragen. Minuten leken uren, uren leken dagen. Door alleen al te denken aan dit geluid sliep ik dus in.” Hij blies een wolkje de lucht in en ook ik genoot van mijn pijp. “Maar toen kreeg ik een nachtmerrie…” Hij zweeg even om het effect te versterken, maar ook omdat een scooter hard knetterend achter ons voorbij reed. Nadat de rust in het haventje was wedergekeerd, vervolgde hij zijn verhaal: “Ik droomde, dat ik om die maantjes beter te kunnen bekijken er zelfs het houten keukentrapje uit de stal bij had gehaald. Totdat opa me betrapte en boos dat trapje weggooide. Volgens hem zat daar houtworm in en derhalve te gevaarlijk om nog langer op te gaan staan.” Hij keek me nu verdrietig aan. “Dat kon ik toch ook niet weten?” Ik schudde mijn hoofd, vooral  om hem te steunen, want veel begreep ik er niet van. “Toen ik een paar weken later met mijn broertje Dirk in de mooie kamer met autootjes aan het spelen was, kwam ons favoriete model, een klein bulldozertje, tegen een poot van de Friesche staartklok. Die poot verkruimelde: wellicht was deze door een uit het keukentrapje geëmigreerde parasiet getransformeerd in losse pulp. Daarop begon de klok tergend langzaam voorover te vallen…” Ik hing nu aan zijn lippen. “Wij dreigden onder het enorme gevaarte  verpletterd te worden, maar gelukkig kon ik juist op tijd opzij rollen.” Ik zuchtte van verlichting, maar was toch bezorgd: “En Dirk, kon Dirk nog op tijd wegkomen?” Ome Arie haalde met een pijnlijk gezicht zijn schouders op: “Dat weet ik niet, want toen werd ik naast de bank wakker, badend in het zweet en met pijn in mijn rug en in mijn schouder!” Ik keek waarschijnlijk nogal dom, want de oude veeboer schoot in de lach.