De zon was de zomer voorbij. Ze verwarmde herfstachtig, met lange gele stralen, ons bankje bij de haven. Ome Arie veegde wat gevallen bladeren weg, ging zitten en begon, als altijd, zijn pijp te stoppen. De bomen waren kalend en ook de haven leger dan in de zomer; veel bootjes waren uit het water getakeld voor hun jaarlijkse onderhoud. De oude baas stak zijn pijp in zijn mond en op. Grote rookwolken kozen het luchtruim. Ik zat er al even te genieten van de mooie dag en pafte kleine wolkjes uit mijn eigen, perfect brandende pijpje. Pijprokers onder de lezers zullen weten, dat niet iedere rooksessie met een rookwortel even gelukzalig is. Soms wil een pijp gewoon niet goed trekken of is verstopt. Maar op deze zondag was alles perfect. We waren het zwijgend eens, dat we dit moment wilde vasthouden. Heel lang, eeuwig eigenlijk. De onmogelijkheid hiervan maakte ons melancholiek. “De tijd gaat door, meneer Ype…”, zei ome Arie. Ik knikte, blies een wolkje en beaamde: “De tijd gaat door, ome Arie!” Een wolkje voor de zon accentueerde onze somberheid. “Riek wil, dat we naar de notaris gaan voor ons testament.” zuchtte ome Arie. “Regeren over je graf heen…” Ik begreep hem. Ook mijn lief wil ‘alles’ goed geregeld hebben. We zitten in de herfst van ons leven, de winter kan bar worden. Het wolkje trok voorbij en de zon verlichtte ons bestaan weer. Het viel me op, dat ome Arie toch niet helemaal op zijn gemak zat. Hij schuifelde soms wat heen en weer. Wellicht was alles toch niet zo perfect als ik dacht. Ik besloot er verder geen aandacht aan te besteden. De gepensioneerde veeboer wees naar het Spui, dat hard voorbij het haventje stroomde. Van rechts naar links en over een paar uur zou het weer weer terugstromen: van links naar rechts. “Het Spui zal nog stromen als wij allang onze pijp aan Maarten hebben gegeven, meneer Ype!” Ik knikte. “Vanmorgen schrok ik, toen ik bij het tanden poetsen helemaal geen smaak meer had…” Ik keek bezorgd opzij: “was je bang, dat je Corona had? Maar je bent toch ingeënt, ome Arie?” Hij knikte en trok zijn schouders op: “Maar dan kun je het nog steeds krijgen…” Ik wist, dat hij gelijk had. “Heb je je laten testen?” “Dat was niet nodig, want Riek kwam erachter, dat ik niet ziek was, maar twee tubes per ongeluk verwisseld had.” Hij ging weer even verzitten. “Ik had gewoon mijn bril niet op, maar Riek wil nu gelijk naar de notaris, omdat ze bang is, dat ik echt dement begin te worden!” Hij schuifelde weer op ons bankje. Ik werd nu toch nieuwsgierig: “Wat zit je toch te schuiven, ome Arie?” De oude baas werd een beetje verlegen: “Tandpasta op m’n aambeien: brandt als de hel…” Ik begreep nu zijn ‘ziekte’ en schoot in de lach. Ook ome Arie kreeg nu, ondanks zijn ongemak, een glimlach op zijn gezicht, en ontspande. Opeens keek hij me aan, en vroeg, nu met een heel ernstig gezicht: “Over mijn erfenis: wilt u mijn pijpen en mijn pijptabak erven, meneer Ype?” Ik was geroerd: “Natuurlijk, mijn beste ome Arie, maar uw verhalen zijn toch uw grootste erfenis?” We keken allebei weer voor ons, richting het Spui. Ik weet zeker, dat mijn vriend ook vochtige ogen had.
Ome X
Op ons bankje aan de haven zat een diep in een dikke jas verscholen figuur. Met capuchon, maar zonder pet, zonder klompen en zonder pijp, dus het kon ome X. niet zijn. Ik stalde mijn vervoer en ging toch op het andere einde van onze vertrouwde plek zitten. Toen ik even een slinkse blik opzij wierp zag ik het: het was neef Tinus, vaak neef ‘Nitus’ genoemd vanwege zijn nogal eens afwijkende mening. “Goedemiddag”, liet ik mij van mijn beste kant zien. Hij keek opzij, herkende mij, keek schichtig om zich heen en groette een beetje nurks terug: “middag…” Wellicht was er weinig goeds voor hem aan dit dagdeel, of mijn gezelschap niet echt gewenst. Ik trok me er niets van aan en stopte als gewoonlijk mijn pijp. Er viel een stilte, gevuld met gedachten en verwachtingen, want Tinus keek steeds om zich heen en dan weer richting dorp. Hij wachtte duidelijk op ome X. Zijn geduld werd even op de proef gesteld, maar na een stief kwartiertje kwam onze grote vriend aangefietst. Hij had een brede glimlach op zijn verweerde kop en zwierde als een jonge god zijn rechterbeen over de achterzijde van zijn fiets in plaats van af te stappen als een oude vrouw, mogelijk door het ontbreken van een ‘mannenstang’ op zijn fiets. Deze overmoed deed hem heel even wankelen, maar gelukkig bereikte hij zonder ongelukken ons bankje. Neef Nitus keek weer schichtig om zich heen en fluisterde: “En? Is het gelukt?” Ome X. knikte en overhandigde de verlegen puber een pak condooms: “Deze moet je hebben, knul, met ribbeltjes, zaaddodende pasta en glijmiddel. Geen succes verzekerd!” Het pak werd zowat uit ome X’. handen gerukt en snel in een binnenzak gepropt. “Ssst, ome X.! Ik schaam me dood!” En weer werd er schichtig rondgekeken. Ik schoot in de lach: “Er is tegenwoordig toch niks geks meer aan, dat je condooms koopt?” De jonge Amor fluisterde: “In dit dorp wel, vooral wanneer je meisje bij het kerkvolk hoort!” En weer werd er rondgekeken, Hij fluisterde: “Dank je wel ome X.!” En verdween op zijn oude krakende damesfiets, ons in tranen van het lachen achterlatend. “Dus jij gaat condooms kopen voor je neefje? Dat vind ik eigenlijk best erg aardig van je, ome X!” De oude veeboer pakte zijn pijp en zijn tabak en begon te stoppen. “En dat is echt nog leuk om te doen ook, meneer Ype. Ik kreeg allemaal bewonderende blikken, zelfs van jongere vrouwen. Alsof ze dachten: Zozo, die oude man koopt een heel pak condooms! Zou hij die echt nog nodig hebben op zijn leeftijd?” Hij glom. “En toen ik bij het afrekenen niet kon nalaten een beetje hard tegen de kassiėre te zeggen: ‘Tot volgende week, juffrouw’ vielen de monden van de hele rij bij de kassa open!” Hij stak de brand in zijn pijp. “Ik kreeg even weer het gevoel er als man echt bij te horen…” Ik hapte naar adem van het lachen. Toen ik weer bij mijn positieven was, pakte ome X. me even bij mijn arm en vroeg, nu heel ernstig: “Maar schoonzus Agaath en vooral mijn Riek hoeven dit natuurlijk niet te weten. En die lezen altijd uw stukjes. Als u hier een stukkie over schrijft, zoudt u dan mijn naam dan willen vervangen door een X?” Ik beloofde het plechtig.
Moedervlek
Puzzelen
Na een paar natte, trieste dagen was deze zonnige herfstmiddag een uiterst welkome verrassing. De bruine kleuren leken het seizoen een gouden glans te geven. Zelfs de oude pijp van ome Arie glom in het zonlicht. De oude baas was wellicht mede door deze omstandigheden in een beste bui. We genoten van ons bestaan en de heerlijke geur van onze pijpen. Op het bankje naast ons zat een oudere dame af en toe iets in een opgevouwen krant te schrijven. Ze dacht tussendoor steeds even na, glimlachte dan even en schreef weer. Ome Arie zag me kijken en zei, zachtjes, zodat ze het niet zou horen: “Kruiswoordpuzzel of cryptogram…” Ik knikte. Het leek een aannemelijke veronderstelling. We keken weer voor ons. Het haventje lag er vredig en vrijwel roerloos bij. “Puzzel jij ook wel eens, ome Arie?” Hij schudde zijn oude boerenkop: “Vroeger heb ik dat wel eens geprobeerd, maar het was niets voor mij. Gewoon te moeilijk.” Zijn eerlijkheid trof me telkens weer. Hij kreeg een glimlach om zijn mond: “Ik deed dat ‘s avonds na het eten, dan zaten we met het gezin bij de kachel en vulde ik achter elkaar de cryptogram in de krant in, Riek en de kinderen keken me dan vol bewondering aan!” Ik keek op mijn beurt hèm nu verbaasd aan: “Maar je zei toch net, dat je er niks van kon?” De grijns op zijn kop verbreedde zich: “Klopt!” Ik begreep er nu helemaal niks meer van. Ome Arie schoot nu echt in de lach: “Niemand controleerde toch of het goed was, wat ik invulde? Ze vonden me heel knap en noemden me Arie-Stoteles, naar de bekende Griekse filosoof…” Ik schoot nu op mijn beurt nu in de lach: “Dus je vulde maar wat in? En keek daar heel wijs bij?” Hij knikte. “Totdat Riek me toch een keer betrapte, natuurlijk. Ze hield haar mond en gooide de krant snel in de open haard. En knipoogde naar mij, maar ze liet me mijn waardigheid tegenover de kinderen behouden. Daarna deden we dit toneelstukje samen: dan vulden we beurtelings wat in en hadden de grootste lol, want schreven boodschapjes naar elkaar, alsof we nog verliefde schoolkinderen waren, die stiekeme briefjes naar elkaar stuurden. Op de cryptische omschrijving: ‘Indruk van een heilige band’ (6 letters) vulde zij dan in: ‘zuigzoen’! In hele kleine lettertjes, dan kreeg ze het nét in de zes hokjes!” Hij had pretoogjes. “Dan gaf ze de krant weer aan mij en op de omschrijving ‘Achting van beide zijden’ (3 letters) vulde ik dan in: ‘Kus’. Ik kon wel lachen om de verliefde boer en zijn boerin: “En je kinderen bleven je ‘ArieStoteles’ noemen?” Ome Arie knikte: “Tot ze gingen puberen en ik een keer de handrem van de auto was vergeten waarop deze zichzelf in het aardbeienveldje van buurman Bertus parkeerde. Toen noemden ze me ‘Arie-totall-los’!
Onbestorven weduwnaar
De eerste tekenen van het jaarlijks verval dwarrelden van de bomen. Ik stalde mijn scootertje, pakte mijn rookgerei en nam plaats op ons bankje bij de haven. Het andere deel van ‘ons’ kwam niet lang daarna aan gefietst: Ome Arie. Het ging niet snel, nee zelfs zo langzaam, dat ik me verbaasde, dat hij niet omviel. Het was de oude baas zelf ook opgevallen. Hij stapte licht mopperend af: “Is die accu zeker wéer leeg, terwijl ik hem vorige week nog heb opgeladen…” Hij was niet goed gestemd, alsof de herfst hem ook had aangetast. Ik probeerde hem wat op te beuren: “Kom lekker zitten, ome Arie, en steek een pijpje op!” Dat deed hij zonder veel te zeggen. Een klein zonnetje klaarde de lucht een beetje op. Ook bij mijn boerenvriend: “Ik heb het ook zo druk, want ik ben een onbestorven weduwnaar. Riek is weer eens naar haar zus!” Hij trok aan zijn pijp. “Boudewijn, mijn zwager, is net terug uit het ziekenhuis en Agaath kan het allemaal niet goed aan, dus Riek moet weer de zuster Nightingale uithangen.” De gang van zaken beviel hem zo te horen allerminst. “Maar is die Boudewijn nu pas uit het ziekenhuis?” vroeg ik me hardop af, “Tegenwoordig houden ze de patiënten toch niet meer zo lang?” Ome Arie schudde zijn oude kop: “Hij had een dubbele breuk!” Ik keek hem vragend aan. “Op twee plaatsen gebroken!” Ik keek nu nog verbaasder: “Dat heb je me helemaal niet verteld! Hij was toch gevallen met zijn fiets? Was dat zo’n gecompliceerde breuk, dan!?” Ome Arie schudde nogmaals: “Op dat fietspad was de ene plaats, in het ziekenhuis was de tweede plaats!” Ik begreep er niks meer van. “Toen hij naar huis mocht met die eerste breuk, zwaaide hij enthousiast zijn verkeerde been uit bed en viel vervolgens op het andere: gebroken! Toen mocht hij dus nog even blijven…” Ik meende een klein grijnsje onder het petje gewaar te worden, maar dat kon verbeelding zijn. “En nu mocht hij wel naar huis, maar u begrijpt, meneer Ype, dat hij met twee geopereerde breuken nog niet veel kan, vandaar dat Riek Agaath is gaan helpen.” Hij stak weer het vuur in zijn door het gepraat uitgedoofde pijp. Ik kon door dit verhaal ook moeilijk een glimlach onderdrukken. “Maar nu was vanmorgen de krant niet bezorgd en ik moest daar dus even voor bellen met de klantenservice van het AD. Normaal doet Riek dat soort dingen altijd voor me.” Een verontwaardigde rookwolk verliet zijn mondhoek. “Nou, dat was een drama: Dan krijg je zo’n elektronische juffrouw, die volgens mij blond en doof is…” Ik schoot in de lach. “Dan moet je je postcode inspreken, twee-en-dertig-één-en zestig… , breekt die bijdehante trien me af: ‘Ik heb u niet goed verstaan, kunt u de postcode nogmaals herhalen?” Ik kende het fenomeen. “Dus nog eens geprobeerd, maar het lukte van geen kanten.” Hij pakte zijn mobiel en keek vragend mijn kant op: “Kunt u me helpen, meneer Ype? U bent toch nogal handig met die telefoontjes?” Ik glimlachte: “Met alle plezier, ome Arie, wanneer heb je je krant niet gekregen?” De oude baas gaf me zijn mobieltje: “Vanmorgen, meneer Ype!” Ik keek hem verbaasd aan: “Ik ben bang, dat ik dan weinig voor je kan doen!” Nu keek hij op zijn beurt verbaasd mijn kant op. Ik gaf hem zijn telefoon terug: “Want het is vandaag zondag!”
Leugentje
De ‘Indian summer’ verwarmde ons bankje aan de haven. Ome Arie genoot van het zonnetje, het zachte briesje en zijn pijpje. Ik deelde zijn tevredenheid. De oude baas gniffelde: “Ik was vanochtend ter controle van mijn bloeddruk bij mijn huisarts. Ze ziet me graag één keer per jaar en ik doe haar die lol. Ze constateerde tevreden, dat de voorgeschreven medicijnen prima werkten. Dat stemt haar gelukkig, dus vertel ik er maar niet bij, dat ik ze nooit geslikt heb…” Ik schoot in de lach. “Ach, je doet zo’n meisje toch graag een plezier. Ze is altijd heel vriendelijk!” Hij trok tevreden aan zijn pijp en ik was ervan overtuigd, dat in zijn dossier bij het ‘meisje’ ook stond, dat hij niet rookte. Het leek me niet zinvol zijn ongehoorzaamheid betreffende de voorgeschreven medicatie ter discussie te stellen. Het ging toch goed met zijn bloeddruk? Gelukkig kwam neef Nitus, eh… Tinus aan gefietst waardoor de pijnlijke stilte verbroken werd. Onze ‘angry young man’ was dit keer zo te zien verre van ‘angry’. Hij straalde. Ome Arie zag het meteen: “Zo, Tinus, favoriete neef van me, je lijkt wel verliefd!” De knul was niet eens verbaasd, dat de oude baas de spijker boven op de kop geslagen had: “Tot over mijn oren, ome Arie, tot over mijn oren!” Ik glimlachte ook omdat neef Nitus nogal grote wijd uitstaande oren had; die moest wel héél verliefd zijn! Ome Arie maakte een uitnodigend gebaar naar het vrije plekkie naast zich op ons bankje: “Kom zitten knul en vertel ons alles!” De knul ging zitten, iets wat hij anders nooit deed. “Om te beginnen: hoe heet ze?” De verliefde jongeling bloosde licht en zei zachtjes: “Alice…” Ome Arie kreeg een ietwat vals glimlachje om zijn mond: “Elles, leuk. Klinkt wel: Elles en…Tinus!” Ik begreep zijn plezier, het was een kleine verspreking om er ‘Welles en Nitus’ van te maken… Gelukkig had de blije adolescent geen weet van het binnenpretje van de twee valse oude kerels en vertelde honderduit over zijn grote liefde: hoe mooi ze was en hoe lief. Toen hij even pauze nam om adem te halen vroeg zijn oude oom, zogenaamd heel serieus: “Hebben jullie al eens ruzie gehad?” Ik had moeite mijn lachen in te houden, ook, omdat onze Romeo niets in de gaten had en ietwat verontwaardigd reageerde: “Nee, natuurlijk niet! Wat is dat nou voor vraag!?” Ik besloot ome Arie een beetje te helpen: “Nou, een goede discussie kan soms heel gezond zijn in een relatie: geen stiekem gedoe, maar elkaar eens goed de waarheid te zeggen. Dat hoort erbij!” De knul zweeg even om deze wijsheid te laten bezinken. Toen stond hij op en knikte: “Misschien heeft u gelijk, meneer Ype! Het is niet goed om geheimen voor elkaar te hebben, maar ik weet zeker, dat zij geen dingen achter mijn rug om doet!” Hij wees op zijn oude oom: “Mijn ome Arie en tante Riek zijn mijn grote voorbeeld!” Hij stapte op zijn rammelende oude fiets en peddelde met een gelukzalige glimlach bij ons vandaan. Ome Arie glunderde nog steeds toen hij even later ook huiswaarts ging. Ik bleef nog even zitten omdat mijn pijp nog lang niet opgerookt was. Net op het moment dat ik mijn scooter wilde starten kwam Riek op haar fiets voorbij: “Is Arie al naar huis?” Ik knikte en vertelde haar voorzichtig over het medicijngebruik van haar echtgenoot, omdat ik me er toch wat zorgen over maakte. Ze kwam dichterbij en fluisterde: “Dat weet ik allang. Maar geen zorg, ik stop die pilletjes al jarenlang in de stukjes worst bij de borrel, die hij altijd vòòr het avondeten neemt…” Ik lachte. Ze stapte weer op haar fiets: “Maar niet verklappen hoor, sommige geheimpjes horen nou eenmaal bij een goed huwelijk….”
Oostindisch gehoorapparaat
Het zonnetje koesterde ome Arie op ons bankje aan de haven. Hij zat zorgvuldig zijn pijpje te stoppen. Iedere pijproker weet, dat secuur stoppen van essentieel belang is teneinde het ultieme rookgenot te bereiken. Na onze gebruikelijke begroeting volgde ik zijn voorbeeld. Op het Spui werd een mooi zeiljacht meegevoerd door wind en stroom. Het voer voorbij en liet de kans op een pauze in ons schitterende haventje links, eh… bakboord, liggen. Mogelijk door de oorverdovende herrie, voortgebracht door een grasmaaier, welke achter ons bankje over het kleine gazonnetje zwierde als in een Weense wals. De bestuurster had er duidelijk plezier in. Een gehoorbeschermende koptelefoon zorgde ervoor, dat zij geen geluidsoverlast ondervond. In tegenstelling tot ons: een gesprek was niet mogelijk, dus wij berustten in ons lot, genoeglijk trekkend aan onze pijpen. “GOEDEMORGEN, OME ARIE!”, schreeuwde een dame van middelbare leeftijd. Ze zette haar fiets op de standaard vlak achter ons bankje. “HOE BEVALT HET GEHOORAPPARAAT?” Ik keek geamuseerd, want een paar maanden geleden had mijn vriend me nog verteld, dat hij het hulpmiddel slechts misbruikte om Riek te misleiden. (Zie eerder verhaal: ‘hoorapparaat’ van 23 maart). Hij keek even mijn kant op en daarna weer omhoog naar de dame uit schreeuwde terug: “PRIMA, VOLDOET AAN AL MIJN WENSEN!” Ik kon een glimlach niet onderdrukken. Hij loog niet, want zijn wens was een excuus te hebben, wanneer hij Oostindisch doof was voor het geratel van echtgenote Riek of erger nog: van schoonzus Agaath. Vroeger resulteerde die Oostindische doofheid vaak in een ruzie-achtige sfeer, maar nu kon hij het hoor-hulpmiddel de schuld geven: “Zo, is dat batterijtje alweer leeg!” En begrip was dan het gevolg. Riek ging dan gelijk nieuwe batterijtjes zoeken en Agaath deed geen moeite meer begrepen te worden. Het enige waar onze schijndove dan op moest letten was, dat hij het apparaat dan wel even aan moest zetten en dat er na het plaatsen van de nieuwe krachtbron even een hevig gepiep uit het geval moest komen ten teken, dat het weer prima werkte. En wanneer niemand keek zette hij het gauw weer uit, want hij kon prima horen… Inmiddels vertrok de grasmaaister op zoek naar een volgende dansvloer. “HEBT U NOG BATTERIJEN NODIG?”, brulde de dame ondanks het weggestorven kabaal vrolijk verder. “Nee, hoor, ik heb er nog zat!”, antwoordde ome Arie, nadat hij net deed of hij zijn hoortoestel weer aan zette. “GOED ZO, DAN GA IK WEER VERDER!”, was het luide antwoord. Ze stapte op haar fiets en vertrok. Ome Arie glimlachte. “Is ook een nicht van me. Ze praat zo hard sinds ze bij de audiciën werkt!”
Verjaardagscadeau
Zwerver
Op ‘ons’ bankje bij de haven lag iemand in diepe slaap. Een zwerver, zo te zien. Ome Arie stond er een beetje beteuterd naast, uit zijn doen door het niet beschikbaar zijn van zijn vaste pijprookplekkie. Ook ik voelde me wat ontheemd, toen we noodgedwongen plaatsgenomen hadden op het ’tweede keus’ bankje, waarvan het uitzicht ons inziens kwalitatief beduidend minder was. We stopten onze pijpjes en bliezen iets minder tevreden wolkjes de ietwat bedrukte ochtendlucht in. En zwegen. Op het slaapbankje kwam ondertussen enige beweging in de voddenbaal. Er werd uitgerekt en slaperig rondgekeken. En verrast gereageerd op onze aanwezigheid op het belendende gemeentemeubilair. “Goeiemorgen!” Ome Arie keek mij verbaasd aan en ik keek verbaasd terug. “Goeiemorgen!” groetten wij vervolgens in koor terug. Hij rommelde wat in een van de vele plastic tasjes, die hij rond het bankje had neergelegd en kwam met een paar krantjes op ons af. “De straatkrant voor de heren?” Zuchtend pakten we onze portemonnee. Meer uit beleefdheid. “Ik heb u nooit eerder hier gezien?” viste ome Arie. “Ik ben op vakantie!” Hij zag onze verbaasde koppen en besloot tot een nadere uitleg: “Normaal sta ik in Rotterdam bij de Albert Hein, maar ik heb nu vakantie!” Wij moesten onze pijpen vasthouden, omdat onze mond openviel van verbazing. De zwerver slofte inmiddels met onze euro’s in zijn hand terug naar ons bankje. De opbrengst leek hem niet tegen te vallen. Met een glimlach op zijn verweerde, gestoppelbaarde kop begon hij zijn vodden bijeen te rapen. “U gaat weer verder?” vroeg ome Arie hoopvol, vooral vanwege ons bankje. De man knikte. “Maar met tegenzin, want dit is een prima bankje om op te slapen met een prachtig uitzicht!” Hij wees op het haventje richting havenmond. Daarachter stroomde het Spui, krachtig als altijd. “Hebt u die halve boom aan de overkant gezien?” Hij wees. Inderdaad stond recht tegenover de haveningang een boom met ogenschijnlijk slechts aan één kant bladeren. Onze krantenverkoper hield even op met inpakken en declameerde hardop, alsof hij voor een groot publiek stond: “Aan gene zijde van het Spui staat een halve boom, statig en lui, alsof half in de rui, terwijl wij ons afvragen aan onze kant: wat is er met die boom aan de hand?…” Hij keek triomfantelijk onze kant op. Wij twijfelden een applaus, maar hij dacht even na en ging toen verder: “Er was trammelant over de verdeling van de stamsappen, waarop de helft van het loof besloot op te stappen!” Weer volgde een korte pauze om het effect te versterken, “Het liet zich domweg vallen in de snelle stroom, hetgeen resulteerde in meer sappen voor de andere halve boom!” Even was het stil en toen maakte hij een diepe buiging. Ome Arie en ik gaven hem een staand ovatietje. Hij pakte glimlachend zijn spullen en liep naar de bushalte. De bus naar Rotterdam was door onze straatkrant-bijdrage voor hem haalbaar geworden. Wij zwaaiden hem na en gingen tevreden weer op ‘ons’ bankje zitten. En keken naar de halve boom. Daarna sloegen we onze straatkrant open. “Hebt u ook het speciale kerstnummer?” vroeg ome Arie…
Konijn
Naast ome Arie zat een klein meisje met goudblond haar te schitteren in de zon. Ik zette mijn scootertje op de standaard, pakte mijn pijp, groette de bankzitters en ging op gepaste afstand van het prachtige opa-moment af zitten. Aan hun gezichten te zien hadden ze een heel ernstig gesprek. “Flappie was op het laatst wel erg mager, hè, opa Arie?” Ze had een kleine urn op haar schoot. Ome Arie zag me vragend kijken en legde uit: “Haar konijn…” Het meisje keek nu een beetje boos: “En ik vind het stom, dat pappie Flappie altijd Floppie noemde!” Ze klemde de urn nu wat steviger tegen zich aan, “alleen maar omdat’ie graag aan elektriciteitskabeltjes knaagde!” Opa Arie knikte slechts. Zijn (achter)kleindochter balde haar knuistje: “en papa had zelf de deur van de meterkast niet goed dichtgedaan!” Opa Arie knikte nogmaals: “De hele straat zat een dag zonder stroom. En dat vond je pappie wat minder leuk!” Goudlokje vond het nog steeds een groot onrecht. “Het gaat nu veel beter met Flappie, lieverd!” trooste opa, “Hij wordt steeds zwaarder, toch?” Dat hielp, hasr gezichtje begon weer te stralen, zoals kleine meisjesgezichten horen te stralen. Plotseling wendde ze zich tot mij: “Dat is echt waar! We wegen Flappie iedere week en hij wordt steeds iets zwaarder, hè, opi!” Ze liefkoosde de urn tegen haar lijfje. Opi knikte en pakte zijn portemonnee: “Dat vieren we met een lekker ijsje voor het kleine meisje!” Er werd nu blij gekeken. “Geef mij Flappie maar even, dan heb jij je handjes vrij voor je ijsje.” De urn werd overgedragen en goudlokje huppelde, nog wel gewaarschuwd door ‘opi’: “voorzichtig met oversteken!” richting Gebo. Ik bekeek het tafereel met een vertederde glimlach. Die verdween, toen ome Arie, op het moment dat het kind uit het zicht verdwenen was, de dop van de urn schroefde en zijn pijp er in uitklopte. Ik keek hem met open mond van verbazing aan. Hij deed snel de dop weer op Flappie en fluisterde: “Flappie zit hier helemaal niet in! Flappie is gewoon in de bak bij de dierenarts gegaan, maar die kleine was zo verdrietig, dat ik ergens een soort urn op de kop heb getikt, daar as van mijn pijp ingedaan heb en dat aan haar gegeven heb met de mededeling, dat ik Flappie heb laten cremeren, net als haar andere opa. En dat dit de as van Flappie is. Ze loopt er nu hele dagen mee te sjouwen. Af en toe doe ik er wat as, en soms een klein beetje zand bij. Wanneer ze dan bij ons is wegen we de urn, en juichen wanneer die wat zwaarder is geworden sinds de vorige keer. Ik heb haar wijsgemaakt, dat dat komt, omdat het dier dan in de konijnenhemel weer wat aangekomen is…” Ik kreeg mijn glimlach terug. Dit was weer typisch ome Arie