Erfenis

De zon was de zomer voorbij. Ze verwarmde herfstachtig, met lange gele stralen, ons bankje bij de haven. Ome Arie veegde wat gevallen bladeren weg, ging zitten en begon, als altijd, zijn pijp te stoppen. De bomen waren kalend en ook de haven leger dan in de zomer; veel bootjes waren uit het water getakeld voor hun jaarlijkse onderhoud. De oude baas stak zijn pijp in zijn mond en op. Grote rookwolken kozen het luchtruim. Ik zat er al even te genieten van de mooie dag en pafte kleine wolkjes uit mijn eigen, perfect brandende pijpje. Pijprokers onder de lezers zullen weten, dat niet iedere rooksessie met een rookwortel even gelukzalig is. Soms wil een pijp gewoon niet goed trekken of is verstopt. Maar op deze zondag was alles perfect. We waren het zwijgend eens, dat we dit moment wilde vasthouden. Heel lang, eeuwig eigenlijk. De onmogelijkheid hiervan maakte ons melancholiek. “De tijd gaat door, meneer Ype…”, zei ome Arie. Ik knikte, blies een wolkje en beaamde:  “De tijd gaat door, ome Arie!” Een wolkje voor de zon accentueerde onze somberheid. “Riek wil, dat we naar de notaris gaan voor ons testament.” zuchtte ome Arie. “Regeren over je graf heen…” Ik begreep hem. Ook mijn lief wil ‘alles’ goed geregeld hebben. We zitten in de herfst van ons leven, de winter kan bar worden. Het wolkje trok voorbij en de zon verlichtte ons bestaan weer. Het viel me op, dat ome Arie toch niet helemaal op zijn gemak zat. Hij schuifelde soms wat heen en weer. Wellicht was alles toch niet zo perfect als ik dacht. Ik besloot er verder geen aandacht aan te besteden. De gepensioneerde veeboer wees naar het Spui, dat hard voorbij het haventje stroomde. Van rechts naar links en over een paar uur zou het weer weer terugstromen: van links naar rechts. “Het Spui zal nog stromen als wij allang onze pijp aan Maarten hebben gegeven, meneer Ype!” Ik knikte. “Vanmorgen schrok ik, toen ik bij het tanden poetsen helemaal geen smaak meer had…” Ik keek bezorgd opzij: “was je bang, dat je Corona had? Maar je bent toch ingeënt, ome Arie?” Hij knikte en trok zijn schouders op: “Maar dan kun je het nog steeds krijgen…” Ik wist, dat hij gelijk had. “Heb je je laten testen?” “Dat was niet nodig, want Riek kwam erachter, dat ik niet ziek was, maar twee tubes per ongeluk verwisseld had.” Hij ging weer even verzitten. “Ik had gewoon mijn bril niet op, maar Riek wil nu gelijk naar de notaris, omdat ze bang is, dat ik echt dement begin te worden!” Hij schuifelde weer op ons bankje. Ik werd nu toch nieuwsgierig: “Wat zit je toch te schuiven, ome Arie?” De oude baas werd een beetje verlegen: “Tandpasta op m’n aambeien: brandt als de hel…” Ik begreep nu zijn ‘ziekte’ en schoot in de lach. Ook ome Arie kreeg nu, ondanks zijn ongemak, een glimlach op zijn gezicht, en ontspande. Opeens keek hij me aan, en vroeg, nu met een heel ernstig gezicht: “Over mijn erfenis: wilt u mijn pijpen en mijn pijptabak erven, meneer Ype?” Ik was geroerd: “Natuurlijk, mijn beste ome Arie, maar uw verhalen zijn toch uw grootste erfenis?” We keken allebei weer voor ons, richting het Spui. Ik weet zeker, dat mijn vriend ook vochtige ogen had.