De kerst is dit jaar heel rustig voorbijgegaan. Het ‘Stille nacht, heilige nacht’ had een hele speciale betekenis gekregen. Een stal met een zielig zooitje dieren, maar zonder koningen, zonder wierook, zonder goud en zonder mirre. Ooit las ik ergens: ‘Als er geen ster aan de hemel kan staan, wees dan zelf een lichtje in je huis’. Zo zat ik op het bankje aan de haven mijmerend de wijsneus uit te hangen toen ome Arie kwam aangefietst. “Meneer Ype…”, groette hij. “Ome Arie…”, groette ik terug. Ik had mijn pijp al een tijdje op gang. Ome Arie stopte de zijne, en even zwegen we, ieder met onze eigen gedachte. Ik was bezig met mijn definitieve afscheid van mijn werk. De laatste patiënt stond voor oudejaarsdag gepland. Gelukkig een prettig mens, dat maakte het gemakkelijker. Ome Arie wist ervan en voelde mijn stemming goed aan: “Ach, het is toch weer een afsluiting van iets, meneer Ype…” En hij zweeg verder. “Het is goed zo, ome Arie, het is prima zo!” mompelde ik en ik nam een trek troost uit mijn pijp. Ome Arie keek even opzij, nam zijn pijp uit zijn mond en keek daarna weer naar de uitgang van ons haventje, waarachter, mooi als altijd, het Spui in beweging was. Met een glimlach zei hij: “Het afscheid van een boer is vrij simpel: op een dag neemt een ander het gewoon over. Het zal die koeien een zorg zijn wie ze te vreten geeft, wie hun stront ruimt of wie ze melkt. Ze staan echt niet op een dag op een receptie in de rij om de boer met een ferme hoefdruk te bedanken voor zijn jarenlange goede zorgen!” Ik schoot in de lach; als altijd wist ome Arie alles te relativeren. Een echte nuchtere Zen-boer. Hij had natuurlijk gelijk; alles gaat gewoon verder. We zaten op ons bankje bij de haven en zagen het water in het Spui voorbij stromen, zoals het vorig jaar voorbij stroomde en zoals het volgend jaar nog steeds voorbij zal stromen.
Kerstverhaal
“Vanavond alweer Kerstavond!”, zei ik na de gebruikelijke wederzijdse begroetingen. Ome Arie zat al met de vlam in zijn pijp terwijl ik mijn rookgerei nog tevoorschijn moest halen. Hij knikte. Ik begon mijn pijp te stoppen. Het grauwe weer was, gek genoeg, passend bij de sfeer. Ik stak mijn pijp op en genoot van de eerste trek: altijd het hoogtepunt van het rookgenot. Ome Arie zat ook zichtbaar te genieten. Zijn pet stond tevreden op zijn grijze krullenkop. “Kerstavond,” herhaalde hij, “bij Kerstavond moet ik altijd terugdenken aan die ene gure avond al heel lang geleden. Het had gesneeuwd en niet zo’n beetje ook! Onze beste melkkoe moest bevallen en de veearts was met zijn bestelwagentje vast komen te zitten aan de andere kant van het dorp, dus die ging onze stal niet halen.” Hij nam een trekje van zijn pijp. “Riek moest me helpen, had ook een ketelpak aangetrokken en samen hadden we er nog een hele klus aan om dat kleintje uit Bertha 12 te krijgen.” Ik hing aan zijn lippen. “Uren waren we bezig geweest, maar uiteindelijk zaten we tevreden op een baal hooi ons wankelkalf te bewonderen. We hadden haar drooggewreven met stro en wiebelig dronk ze bij haar moeder.” Hij kreeg een vertederende glimlach op zijn gezicht, alsof hij het opnieuw beleefde. “Het zal zo rond achten ’s avonds geweest zijn, misschien negenen. Buiten was het pikdonker en het sneeuwde weer. In de stal was weinig licht, maar genoeg om elkaars bebloede armen en gelukkige gezichten te zien. We konden er smakelijk om lachen en we wasten ons bij de kraan in de stal. Met koud water, maar het deerde ons niet, we waren jong en sterk.” Ome Arie pauzeerde even blies een wolkje uit. “Op dat moment kwamen de jongens binnen met een grote pan erwtensoep!” Hij stopte even. Het was net of hij een beetje vochtige ogen kreeg. “Hadden ze zelf gemaakt! Weliswaar uit blik, maar het gaat om de gedachte. Ik was zo trots op ze, maar ook op Riek, omdat ze die gasten zo geweldig had opgevoed! Ze waren niet ouder dan twaalf! Ze hadden soepkommen bij zich en bruin brood gesneden en zo zaten we als gelukkig gezinnetje op strobalen te genieten van een feestmaal ter gelegenheid van de geboorte van de kleine Bertha 13.” Hij was duidelijk geëmotioneerd. We namen tegelijk een trekje van onze pijp. Ook ik was geroerd door het verhaal: “Het mooiste kerstmaal ooit, ome Arie?” De oude baas keek mijn kant op: “Kerstmaal? Welnee, volgens mij was het februari of maart!”
Kerstboodschap
De grijze lucht leek, ondanks het weerbericht, hoopvol voor een witte kerst. Het was alleen te warm voor een lekker dik pak wit speelplezier voor de kinderen en de kinderen in ons allemaal. Ik kan het nog steeds niet laten minimaal één sneeuwbal te gooien, wanneer het enigszins mogelijk is. Stiekem, als niemand kijkt… Ik zat zo voor me uit te mijmeren, toen ome Arie kwam aangefietst. Hij was nog steeds in een prima stemming, waarschijnlijk vanwege het vooruitzicht van een kerst zonder stoorzenders. “Goeiemorgen, meneer Ype!” groette hij als altijd en, ook als altijd, pakte hij zijn pijp. “Goeiemorgen, ome Arie!” groette ik terug. Ik werd altijd vrolijk van zijn vrolijkheid. De grijze grauwheid van de lucht kon dat niet veranderen. “Alweer bijna Kerst”, trapte ome Arie als eerste de open deur in. “Inderdaad, ome Arie, de donkere dagen vóór Kerstmis!” gemeenplaatste ik er gezellig overheen. Ome Arie knikte instemmend, zoals oude mannen op bankjes aan haventjes het met elkaar eens plegen te zijn. Zo rookten we even zwijgend onze pijpjes. “Toch is deze Kerst anders, meneer Ype.” Hij klonk nu toch even serieuzer dan normaal. Ik keek dan ook wat verbaasd opzij. “Het zijn echt donkere dagen; iedereen lijkt zo ontevreden, zo ongelukkig, door dat virus.” Hij trok aan zijn pijp. “En er valt weinig aan te veranderen, dus griepen helpt niet!” Ik schoot in de lach vanwege zijn woordkeuze. De oude baas wist mij altijd te verbazen door zijn wijsheid. “Kijk, van onze verwende jongeren kun je het verwachten, de meesten hebben nooit geleerd met echte tegenslagen om te gaan, maar ook veel ouderen doen ook net of iemand dat virus heeft uitgevonden om hen te pesten en te onderdrukken.” Hij trok aan zijn pijp. Ik zweeg eerbiedig. “Natuurlijk worden we in onze vrijheid beperkt, maar ditmaal niet door een zichtbare tiran. We kunnen zijn aanwezigheid slechts aanvaarden en alleen met elkaar verslaan.” Hij nam een stevige trek aan zijn pijp. “Maar om deze grote, machtige vijand te overwinnen moeten we, heel klein, bij onszelf beginnen.” Ik was even stil door deze voor mij onverwachte filosofische kant van de oude boer. “Da’s een mooie kerstboodschap, ome Arie!” zei ik zachtjes. “Oei, kerstboodschap”, schrok hij op,”dat zou ik bijna vergeten: ik moet nog slagroom halen!” En met zijn pijp nog in zijn mond sprong hij op zijn fiets. Ik was benieuwd hoe hij in de winkel zijn mondkapje over zijn pijp heen zou krijgen…
Kerstmenu
Het verplicht op afstand van elkaar leven leek de humeuren van de mensen geen goed te doen. Alleen merkte ik daar die dag weinig van bij ome Arie. Hij kwam fluitend op zijn fiets bij ons bankje aan de haven aan en stalde zijn tweewieler tegen een paaltje. Ik moest wel lachen om dit tafereel, daar fluiten met een mondkapje op niet echt resulteerde in een welluidende melodie. Hij had het zelf inmiddels ook door en vanachter het beschermmiddel kwam een brede grijns. “Goeiemorgen, meneer Ype!” groette hij vriendelijk alvorens hij zijn pijp ging zitten stoppen. “Goeiemorgen, ome Arie! Wat een zonnig humeur op deze donkere dag vlak voor Kerstmis?” Ik had mijn pijp inmiddels opgestoken en nam een tevreden trekje. “Inderdaad, meneer Ype, ik ben in een beste stemming!” Hij stak zijn pijp op en vanuit een geurende wolk lachte hij: “Een kerst zonder mijn vegetarische schoonzus, hoe groot kan mijn geluk zijn?” Ik kon een glimlach niet onderdrukken. Ik wist van zijn diepgewortelde hekel aan schoonzus Agaath. Ome Arie zat met een gelukzalige glimlach voor zich uit te praten: “Niet vegetarisch gourmetten met bloemkoolroosjes, in geitenkaas gegratineerde worteltjes en broccoli stengels in tomatensaus, maar gewoon stukjes biefstuk en plakjes ontbijtspek!” Zo te zien liep het water hem al in de mond. Ik moest ook denken aan de naderende kerst, hetgeen mijn humeur niet positief beïnvloedde: “hou op, ome Arie; ik ben juist gevlucht, omdat mijn lief al dagenlang naar allerlei kookprogramma’s op televisie zit te kijken. De mooiste en verleidelijkste kerstmenu’s verschijnen op ons enorme beeldscherm!” Ome Arie keek verbaasd opzij: “Maar u was toch op dieet, meneer Ype?” Hij klonk oprecht medelijdend. “Inderdaad, ome Arie, inderdaad,”, zuchtte ik: “dus van al dat smakelijks hoef ik niks op mijn bord te verwachten!” Ik zocht troost in mijn pijp. Ome Arie schudde meewarig zijn grijze boerenkop en herhaalde: “dus voor u wordt het deze kerst groente gourmetten: bloemkoolroosjes, misschien in magere geitenkaas gegratineerde worteltjes en broccoli-stengels in tomatensaus!” Vervolgens schoot hij in de lach; een gemene plagerige lach. Even mocht ik hem niet.
Wisselgeld
Verlaten straten, geen kerstlichtjes in de bomen bij het prachtige oude raadhuis van ons dorp: het was of de wereld in rouw gedompeld was. Het sombere weer veranderde daar ook weinig aan. Ome Arie rookte zijn pijpje, ik het mijne. Er viel weinig te zeggen. “Goeiemorgen, ome Arie!” klonk het achter ons. Een bekende stem. Het was neef Tinus, of neef Nitus, zoals ome Arie hem placht te noemen. Hij zag er niet blij uit. Dat was ook door zijn oom opgemerkt: “wat is er aan de hand, knul, je ziet er niet blij uit?” De aangesprokene zuchtte en mompelde, net verstaanbaar: “Ik heb een bekeuring gekregen…” Hij keek richting schoenen. “Ach, dat is mij zo vaak overkomen, dat is toch niet het einde van de wereld? Waar heb je die bon voor gekregen?” De snoodaard keek heel even naar zijn oom: “ik was op een feestje met een paar vrienden…” hij zuchtte: “een boete van €95,- krijg je daar tegenwoordig voor. Het is niet eerlijk; de jeugd mag helemaal niks meer, terwijl er bewijzen genoeg zijn, dat die Corona best meevalt!” Ome Arie knikte en pakte tot mijn stomme verbazing zijn portemonnee en haalde er twee briefjes van €50,- uit. “Ik zal je helpen knul!” Ik zat het tafereel met open mond te bekijken, maar bemoeide me er niet mee. Ome Arie gaf ons ‘slachtoffer’ de €100,-. De knul pakte het aan. “Ik krijg nog wel €5,- van je terug”, zei ome Arie vriendelijk, “want ik heb wel begrip voor je, maar ik geef je geen fooi voor je goede gedrag!” Neef Tinus deed het ontvangen geld in zijn zak en diepte er €5,- uit. Hij wilde dat aan ome Arie geven maar deze maakte een afwerend gebaar: “misschien is dat wisselgeld van de bar van dat feestje, en ik behoor tot een risicogroep!” De knul keek naar de muntjes in zijn hand, daarna naar ome Arie en toen naar mij. Ik knikte: “Je wilt toch niet de dood van je ome Arie op je geweten hebben, zeker?” Het kwartje moest even vallen. “Maar je weet toch niet of dat geld besmet is?” stamelde hij. “Nee, dat is waar!” zei ome Arie en hij hield zijn hand nu op, “dus als ik ziek word, zullen we nooit weten of het door die vijf euro is. En bovendien valt die Corona best mee!” De knul trok haastig zijn hand met het geld terug: “maar iedereen zal mij erop aankijken!” Ome Arie en ik knikten simultaan. Tinus pakte zijn telefoon en vroeg: “zou u mij alstublieft een tikkie willen sturen, ome Arie? Dat is wel veilig!” Ome Arie knipoogde naar mij en pakte zijn mobieltje: “als je mij stap voor stap uitlegt hoe dat moet, knul, dan lijkt me dat een verstandige oplossing!”
Kistje
Het was dagen somber weer geweest, maar op deze zondagmorgen scheen een bleek zonnetje. Toen ik op mijn scootertje aan kwam rijden bij ons bankje aan de haven zag ik, dat ome Arie bedachtzaam zijn pijpje zat te stoppen. Zijn pet stond nadenkend. Ik stalde mijn vervoersgenot naast het bankje, groette de oude baas, die net zijn pijp aanstak en ging op gepaste afstand m’n eigen pijp zitten stoppen. Ome Arie blies een welriekende wolk uit en groette me terug: “goeiemorgen, meneer Ype!” Achter ons fietsten een paar kerkgangsters haastig voorbij. De één met het hoedje op, de ander met het hoedje in een plastic tasje aan het stuur; een somber lint wapperde in de wind. Net als ik keek ome Arie ze na. Hij schudde zijn hoofd. Maar hij zei weinig. Ik trok aan mijn pijp en dacht het mijne. “Alweer bijna kerst”, verbrak ik de stilte, “het feest van de geboorte, van de hoop…” Ome Arie keek even opzij en blies een wolk rook uit. Ik wachtte even, maar er kwam geen reactie. “Ga je met de kerst wél naar de kerk, ome Arie?” Hij schudde zijn hoofd. Hoopvol wachtte ik op een mooi verhaal toen er een klein meisje aan kwam rennen. “Hallo, opa Arie!” liet de kleine geen twijfel omtrent haar identiteit. “Je favoriete kleinkind, ome Arie?”, vroeg ik plagerig, wetend, dat hij tegen ieder kleinkind zei, dat het zijn ‘favoriet’ was. “Maar niet verder vertellen, meneer Ype!”, lachte hij met een knipoog. Het blije kind klom bij opa Arie op schoot. Ik schatte haar op een jaar of zeven, maar ik ben slecht in het schatten van leeftijden van kleine meisjes. Ze zijn vaak zo wijs. “Mama is bij oma Riek en die zei, dat ik u moest gaan zoeken, opa!” Ome Arie trok aan zijn pijp en probeerde tijd te rekken, daar zijn tabak nog lang niet helemaal tot as vergaan was. Het kleine meisje snoof de geur op. “Dat ruikt lekker, opa!” Hij vroeg: “waar ruikt het dan naar?” De kleine dacht even na. Het antwoord was ontwapenend: “Naar opa!” Ze keek, tevreden over haar antwoord, rond. Ze bekeek mij ook van top tot teen. “Is dat ook een opa?” Ome Arie knikte: “vast wel!” Ik liet het maar zo. “Mijn andere opa is dood!” Het was even stil. Ome Arie keek een tikkie moeilijk. Ik keek een tikkie moeilijk. Wanneer kinderen praten over leven en dood is de waarheid niet altijd een goede optie. Ome Arie probeerde een afleidingsmanoeuvre: “Het is bijna Kerstmis, vind je dat leuk?” Er werd diep nagedacht: “Wel zielig, dat dat baby’tje in een kistje lag, hè, opa?” Opa keek nu nog moeilijker. Ik kon er de lol wel van inzien. “Opa lag ook in een kistje toen hij begraven werd!” Ik moest inwendig lachen: de afleidingsmanoeuvre leek niet erg geslaagd. De kleine hersentjes maalden op volle kracht: “en de dominee zei, dat we opa terùg-gaven aan moeder Aarde, toen ze hem begroeven!” Ze keek heel wijs. Ome Arie keek mij vragend aan, maar ik begreep de kleine ook niet helemaal. Die dacht weer even diep na en vroeg, een beetje bezorgd: “zouden ze kindeke Jezus ook hebben opgegraven, net als andere Opa, toen hij geboren werd?”
Kerstlicht
Het was koud. Steenkoud. We zaten op ons bankje aan de haven met bevende handen onze pijpjes te stoppen. Normaal zou ik samen met ome Arie mijn toevlucht hebben gezocht in Barona om me te warmen aan hete chocolademelk en te genieten van een heerlijke appelpunt. Maar deze simpele genoegens des levens werden ons door het voortwoekerende corona-virus ontnomen. Barona was en bleef voorlopig dicht. Uiterst triest voor de uitbater, een Heer uit Beijerland, maar natuurlijk vooral voor ons. Je eigen leed voel je nou eenmaal zelf het meest. We trachtten onze handen te warmen aan onze pijpen als waren het kleine kampvuurtjes. “Het is eigenlijk veel te koud om hier te zitten,” bromde ome Arie. Ik knikte: “ik moest er even uit, ome Arie.” De oude boer glimlachte: “ik ook, meneer Ype, vooral toen Riek heel geïnteresseerd naar ‘koffietijd’ zat te kijken.” Hij trok aan zijn pijp. Ik trok aan mijn pijp. “Bodemdierendag…” zeiden we tegelijk, alsof we elkaars gedachten konden lezen. We schoten in de lach. “Toen de één of andere viagra-omzet-verhogende natuurliefhebster de kijker aanraadde om vooral de regenworm en het pissenbed ‘te omarmen’ trok ik het niet meer!” We schoten nu allebei onbedaarlijk in de lach… Zo zaten we blauwbekkend te doen of we genoten van onze pijp, tot de kou het won. Ome Arie stond op, klopte zijn pijp uit en deed zijn dikke handschoenen weer aan. “Ik ga maar eens een paar driewegstekkers halen voor de lampjes voor in de kerstboom.” Ik keek hem verbaasd aan: “Een paar driewegstekkers? Hoezo dat, ome Arie?” Hij zwaaide zijn been over zijn fiets en mopperde: “Ik vertik het om steeds wanneer ik van Riek weer een nieuw snoer moet kopen, het oude weg te gooien, wanneer daar nog niet alle lichtjes van kapot zijn!” Ik schoot in de lach: “Hoeveel snoeren ga je dan in die boom hangen, ome Arie?” Terwijl hij wegfietste antwoordde hij met een zucht: “Dat zullen er een stuk of vijf zijn, vrees ik…”
Sneakers
Op ‘ons’ bankje bij de haven zat een niet onknappe jongedame zoekend om zich heen te kijken. Ik twijfelde even, maar zette toch mijn scooter op zijn standaard, ging zitten en stopte snel mijn pijp. Wellicht zou ik haar uit kunnen roken vóór ome Arie zou arriveren. De wind stond gunstig dus mijn duivelse plan had een redelijke kans van slagen. Helaas kwam op het moment, dat ik mijn tabak tot ontbranding kon brengen met de daarbij behorende enorme wolk wicht-verdrijvende rook, ome Arie aangestrompeld. En waar normaal de voor ome Arie zo typerende klompen plachten te zitten, blonken glimmend witte sportschoenen. Ik verloor bijna mijn pijp doordat mijn mond openviel van verbazing. Het juffertje sprong op en zwaaide naar hem: “Ome Arie, ik ben er al!” Mijn mond kon niet verder open. Ome Arie zakte met een diepe zucht op de naast me vrijgekomen plek en groette me als altijd: “Goeiemorgen, meneer Ype!” En tegen de jongedame: “dat is meneer Ype!” Zij groette me beleefd. “Dit is mijn lievelingsnichtje Tessa” bromde de oude baas mijn kant op, terwijl hij zijn pijp en tabak tevoorschijn haalde. Ik glimlachte, wetend, dat ieder van zijn nichtjes zijn lievelingsnichtje was, en keek, zonder iets te zeggen naar zijn sneakers en vervolgens vragend naar hem. De oude baas begreep me donders goed, maar hield zich even Oostindisch dement terwijl hij onverstoorbaar doorging met het voorbereiden van zijn rookgenot. Nadat hij zijn pijp met een gelukzalige glimlach op zijn gezicht had opgestoken keek hij me aan, wijzend op zijn oogverblindend schoeisel: “Gisteravond van de Sint gekregen!” Hij leek er toch niet helemaal gelukkig mee. Ik moest om mezelf lachen terwijl ik snedig opmerkte, dat ik niet verwachtte, dat veel mensen schoenen in hun schoen zouden hebben kregen. Mijn oude vriend reageerde met: “In mijn geval in mijn klomp, meneer Ype!” Nicht Tessa begreep weinig van deze oude-mannen-humor. “En er zat ook een gedicht bij, toch, ome Arie?” Haar oom knikte. “Dat ik, gelijk de goedheiligman bewoog als een houten Klaas, en dus zulks bij het lopen resulteerde in een donderend geraas” hij lachte, “of zoiets”. Nichtje stond te glimmen van de napret: “wij hebben alles kunnen volgen door een videoverbinding!” Ik genoot van de pret van de twee. “Maar toch vraag ik me af, waarom je niet gewoon op je klompen kunt wandelen, ome Arie. Dat ben je toch je hele leven al gewend?” De oude boer knikte: “Dat ben ik wel gewend, alleen geen kilometers lang! Toen ik van de week hier vandaan kwam, had ik de blaren op mijn voeten. Die zijn nog niet helemaal over, vandaar dat ik nog steeds moeilijk loop. Door deze ‘loopschoenen’ moet het beter gaan…” Ik keek verbaasd van zijn schoenen naar zijn nichtje en tenslotte naar hem. “Loopschoenen?” “Loopschoenen, om mee te lopen, dus!”, beaamde onze atleet. Het nichtje keek ook, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, dat oude boeren over straat gaan rennen. “Ik heb er ook zo’n lichtgevend hesje bij gekregen, voor s’avonds!” Hij nam een ferme trek van zijn pijp, hetgeen hij met een hoestbui moest bekopen. Ik wachtte even af tot hij weer op adem was. “Maar je gaat toch zeker niet hardlopen?” Hij keek verbaasd: “Wie heeft het over hardlopen? Ik heb het over gewoon lopen!” “Loopschoenen zijn om mee hard te lopen, te rennen, te joggen!”, zei ik, een tikkie belerend. Het nichtje knikte: “Stoer, hoor, ome Arie, en dan ren ik gezellig met u mee!” Het werd stil. Ik schoot in de lach, want Arie Gebrselassi keek nu erg besodemieterd. “Hardlopen? Ik vind wandelen al erg genoeg…”, stamelde hij. Nu begreep Tessa het misverstand ook en gierde het uit: “U moet gewoon wándelschoenen hebben!” Dat begreep hij. Hij keek een beetje wanhopig mijn kant op en daarna weer naar Tessa. “Maar dan moet je me toch nog steeds leren hoe ik mijn veters moet strikken, Tessa!” verklaarde hij de aanwezigheid van zijn favoriete nichtje….
Stappenteller
Toen ik mijn scooter naast ons bankje aan de haven op zijn standaard hees viel me op, dat ik de fiets van ome Arie nergens zag. Maar hij zat er wel, al pijpstoppend op zijn vertrouwde plekje. “Goeiemorgen, meneer Ype!” groette hij als altijd. Ik groette terug en ging op mijn vertrouwde plek zitten. Ik pakte mijn pijp en volgde ome Aries’ voorbeeld. We staken bijna simultaan ons ochtendgenot aan en genoten van het uitzicht. Mijn nieuwsgierigheid won het van de weldadigheid van de rust: “Waar is je fiets, ome Arie?” De oude baas blies een geurige wolk de atmosfeer in. “Die staat thuis in de stalling. Ik ben komen lopen!” En hij nam een diepe trek van zijn pijp. Ik reageerde verder niet, wetend, dat het verhaal vanzelf zou komen. “Zitten is het nieuwe roken, meneer Ype!” bromde hij, “Dat is weer van dat brilslangen-gesis. Voor je ‘bestwil’! Ik heb een gloeiende hekel aan mijn bestwil…” Ik moest altijd lachen om zijn verontwaardiging. “Ja, lach maar!” moest hij zelf toch ook wel een beetje lachen. Maar ik had nog geen antwoord op mijn vraag: “wat heeft dat met je fiets te maken, ome Arie?” “Dat komt door het horloge, dat ik voor mijn verjaardag heb gekregen, meneer Ype!” Zoals vaker was hij me nu volkomen kwijt, en ik keek dan ook erg niet-begrijpend. Hij liet me zijn horloge zien. Ik keek hem verbaasd aan: “Een smartwatch, ome Arie? Wat moet jij nou met een smartwatch?” De oude boer keek naar het stuk elektronica op zijn pols, daarna naar mij en vervolgens weer een beetje triest op zijn polscomputer: “Er zit een stappenteller op. Riek vond, dat ik te veel zat. Ze heeft me het horloge gegeven met de boodschap, dat ik iedere dag minimaal tienduizend stappen moest doen.” Hij leek niet erg blij met zijn cadeau. “Maar ome Arie, ik heb dat ding nooit eerder gezien en je bent in augustus jarig geweest!” Ik was erg verbaasd. “Dat klopt!” was zijn korte reactie. Hij stampte de tabak van zijn pijp aan met een speciaal stampertje, en stak hem weer aan. “In het begin ging het uitstekend, ik haalde vrijwel iedere dag mijn stappen-quotum.” Ik begreep nog steeds niet, waarom ik pas op dat moment, het was december, het horloge zag of over het bestaan ervan hoorde. “Ik liet Riek ‘s avonds voor het slapen gaan mijn stappen-aantal zien en we waren dan beiden erg tevreden.” Hij zuchtte, nam een paar trekjes aan zijn pijp, blies rustige wolkjes en vervolgde: “Tot vorige week: toen ging de Friese staartklok achterlopen!” Ik keek hem verbaasd aan en grapte: “maar gelukkig had je een betrouwbaar horloge!” Ome Arie zuchtte. “Ik had een paar dagen niet opgelet en toen liep het Friese erfstuk zo ver achter, dat Riek een klokkenmaker belde.” Ik knikte, zonder er iets van te begrijpen. Hij schudde het hoofd: “en ik wist daar niks van!” Ik begon een vermoeden te krijgen: “die tienduizend stappen liep je niet echt, vrees ik?” Ome Arie knikte: “oerstom van me, natuurlijk! Die reparateur had het euvel snel gevonden: mijn smartwatch hing stappen te verzamelen aan de slinger…” Ik zat nu hardop te lachen. “En met fietsen verzamel je niet veel stappen, dus voor straf moest ik van Riek nu gaan lopen…”
Gevlucht
Ome Arie zat diep ineengedoken in zijn dikke jas, met een winterpet over zijn oren getrokken op ons bankje aan de haven. Ik moest wel lachen om deze aanblik: Een enorme baal stof waar een dun sliertje rook uit kwam. Ik besloot ook tot een pijpje en stalde mijn scootertje. De baal stof had me opgemerkt en groette me: “Môgge, meneer Ype.” En zweeg verder. Ik stopte mijn pijp, genietend van het uitzicht op het rustige haventje. Het was herfst, dus er was geen maritieme activiteit. Door de wind klapperde ergens een val tegen een mast. Het typische geluid van dun staaldraad tegen aluminium. “Tik-tik-tik!” Een medewerker van de plantsoenendienst blies met een lawaaiig apparaat gevallen bladeren in een voor mij onbegrijpelijke richting. Ook ome Arie bekeek de noeste arbeid en schudde onbegrijpend zijn hoofd. Maar zei niets. Ik glimlachte; alleen mannen kunnen zo zitten, zonder een woord, maar elkaar volkomen begrijpend. Zo rookten we samen ons pijpje, onverstoorbaar genietend van de stilte in ons, de rust. Alsof de tijd even stilstond. Toen ging er diep in de berg textiel een telefoon rinkelen. Ome Aries’ mobiel klinkt, naar hijzelf vindt, zoals een telefoon hoort te klinken. Zoals het oermodel van de telefoon van vroeger op de boerderij. Na wat paniekerig gezoek vond hij zijn mobiel en het lukte hem zelfs verbinding te krijgen. Uit het gesprek dat volgde begreep ik, dat het Riek moest zijn. Zijn eega. Hij knikte wat, hij bromde wat en verstopte het communicatiemiddel weer diep in de berg kleding. En zei niks. Nu werd mijn nieuwsgierigheid sterker dan mijn behoefte aan stilte: “Het thuisfront?” Ome Arie knikte en zweeg. Ik keek weer vóór me en trok aan mijn pijp. Het ging me ook niks aan. Zo paften we nog even verder tot ome Arie zijn pijp uit zijn mond nam en de tabak aanstampte. “De kust is weer veilig.” Hij nam zijn pijp weer ter mond en stak hem aan. “Ik was gevlucht voor schoonzus Agaath, en Riek belde, dat die weer is vertrokken, dus ik kan weer met een gerust hart op huis aan…” Hij maakte echter nog geen aanstalten. “Vlucht je echt je eigen huis uit, wanneer je schoonzus komt?” daagde ik hem uit, “is ze zo erg?” Ome Arie zuchtte, “Het is net of ze steeds erger wordt!” Hij blies een geïrriteerd wolkje uit. Ik besloot hem niet verder te plagen en stak mijn gedoofde pijp opnieuw aan. Onze weldadige rust was verstoord. Ome Arie had duidelijk een enorme hekel aan zijn schoonzus, maar dat wist ik al een tijdje. “Dat mens is zo gruwelijk dwars, vreselijk!” Ik knikte begrijpend. Iedereen heeft wel zo iemand in zijn omgeving. Iemand, die je liever niet in je omgeving hebt. “Ze heeft een nogal vertekend wereldbeeld. Dat kan natuurlijk ook door dat dikke brilletje komen…” bromde ome Arie. Ik kon een glimlach niet onderdrukken. Ik wist inmiddels, dat de oude boer er geen extreme standpunten op nahield. Hij was door het leven getekend en schudde over veel zaken slechts het grijze hoofd. Een verstandig man.