Decorumverlies

De eerste dagen van het jaar lijken soms eindeloos te duren. Niets om naar uit te kijken, of het moet mijn verjaardag zijn en die is pas in maart. Zo zat ik in wat sombere gedachten verzonken mijn pijpje te paffen, toen ome Arie aan kwam fietsen. Hij zwaaide zwierig zijn rechter been over de achterzijde van zijn elektrische fiets, bleef haken en kon maar nét voorkomen dat hij een lelijke smak maakte. Ik schrok ervan en stond, erg snel voor mijn doen, gelijk naast hem. “Gaat het, ome Arie?” stamelde ik. Hij stond even te beven op zijn benen, maar al snel herpakte hij zich. Hij ging op ons bankje zitten. “Het gaat al weer, meneer Ype.” En met zijn zo typerende glimlach: “ik wilde even kijken hoe snel u overeind kon springen!” We lachten samen een bevrijdende lach. Ome Arie pakte zijn pijp en we rookten samen onze schrik er uit. Ome Arie verbrak de stilte: “toch is het ouder worden soms beangstigend, meneer Ype.” Ik knikte. Kleine dingen, zoals bijna vallen, drukt ons met onze neus op dat feit. “Nu gaat het nog goed, maar over een jaar ben ik mogelijk niet meer in staat goed te reageren en breek ik een heup.” Het afstap-incident had hem toch aan het denken gezet. “Het meest ben ik bang, dat ik dement word…” Hij meende het. Zelfs het wolkje rook, dat hij uitblies leek donkerder dan anders. “Ik heb u toch wel eens verteld, dat wij vroeger een boerencamping achter onze hoeve hadden?” Ik knikte. (Zie verhaal ‘puur natuur’ op swartboek.nl) “We hadden daar ook vaak Duitse gasten, zoals Conchita und Bifi…” Ik schoot in de lach: “Conchita had een baard en Bifi…?” Ome Arie kon er ook om lachen. “Dat is het risico van zo’n camping…” Al gauw ging ome Arie weer heel serieus verder: “Helaas raakte Bifi de weg een beetje kwijt. Hij werd dement en dat was vooral voor zijn Conchita best moeilijk. Op een dag, Conchita was even weg voor een boodschap, liep hij helemaal aangekleed over de camping. Dat  ‘decorumverlies’ schijnt er soms bij te horen. Erg genant, want het was prachtig weer. Dus kwamen andere gasten bij ons klagen, want een vent in driedelig grijs wordt op een naturistencamping al snel voor een voyeur aangezien!” Ik knikte begrijpend, maar zat gelijk met een vraag: “Goldt dat blootlopen ook voor jou, ome Arie?” Hij knikte: “Wanneer ik iets op de camping moest doen moest ik me aanpassen. In het begin was dat lastig. Dan wachtte ik tot het slecht weer werd, maar dat was niet vol te houden, en uiteindelijk wen je eraan.” Ik bleef heel ernstig kijken en probeerde me er geen beeld bij voor te stellen. Ome Arie ging verder met zijn verhaal: “Maar uiteindelijk lukte het Riek Bifi weer met zachte dwang terug naar zijn caravan te loodsen. Daar heeft ze hem weer uitgekleed, zoals het hoorde!” Dit beeld werd me te veel: ik schoot onbedaarlijk in de lach. “Ja, lach maar,” bromde ome Arie, “zo eenvoudig is het niet, zo’n camping beheren!” Toch had hij zelf ook pretoogjes. “Het was wel een beetje een gedoe: wanneer de bel bij de  vóórdeur ging moest ik snel mijn ketelpak áán trekken en ging de bel bij de áchterdeur, dan moest het ketelpak snel weer uit!” Nu zat ik op mijn knieën te slaan van de pret. “Ik heb me één keer vergist, op een hele drukke dag!  Die bellen bleven gaan en op een gegeven ogenblik stond ik bij de voordeur….” Ik gierde het uit. Heel serieus vervolgde hij: “Nooit meer last gehad van Jehova-getuigen…”