Vredespijp

Bij het naderen van ons bankje aan het fraaie haventje van het dorp rook ik al de heerlijke geur van een vers opgestoken pijp. Ik stalde met een glimlach op mijn gezicht mijn scootertje. Ome Arie zat met zijn ogen dicht intens te genieten van de melange van zonnestralen met de rook uit zijn nieuwe pijp. Ik ging stilletjes zitten en wachtte even voordat ik zachtjes mijn gebruikelijke ‘goeiemorgen’ uitsprak. De oude baas beantwoordde mijn groet door even zijn aanwinst omhoog te steken. Daarna wees hij ermee naar de ingang van de haven: “De sluisdeuren zijn weer open.” Ik knikte. Na dagenlang dicht te zijn geweest in verband met het hoge water stonden ze nu weer wagenwijd open, uitzicht biedend over het nu rustige Spui. “Soms geven gesloten sluisdeuren me een veilig gevoel,” zuchtte ome Arie, “net of we even afgesloten zijn van de wereld…” Hij trok bedachtzaam aan zijn pijp. Ik begreep hem. Een afgesloten veilige haven bestand tegen hoog water, bestand tegen de snel voort stromende onrust van daarbuiten. Vredige rust. Ik pakte mijn pijp en mijn tabak. De oude veeboer haalde een blikje uit zijn jaszak en overhandigde dat met de woorden: “Gefeliciteerd met uw verjaardag, meneer Ype!” Blij en verbaasd, dat hij wist, dat ik jarig was nam ik het cadeautje aan. Het was exquise pijptabak. “Ik ben naar Breda geweest om mijn nieuwe pijp te kopen. Daar hadden ze dit spul. Het rook zo lekker, dat ik zo vrij ben geweest er ook zelf wat van te nemen…”, hij hield zijn nieuwe rookgerei omhoog, Ik glimlachte, bedankte hem, stopte mijn eigen pijpje met de nieuwe tabak en samen rookten we zonder wat te zeggen onze vredespijp. Als nietig voorbeeld voor de hele wereld.

Rugpijn

Toen ik ‘ons’ bankje bij het haventje van het prachtige Oud-Beijerland naderde zag ik dat ome Arie in gesprek was met een dame in een scootmobiel. Alhoewel: van een echte dialoog was geen sprake, want schoonzus Agaath was niet zo’n goed luisteraar. Ze had mij gezien, dus ik kon niet door-scooteren en net doen of mijn neus bloedde. Met lichte tegenzin stalde ik mijn vervoermiddel en nam plaats, pakte mijn pijp en deed erg mijn best deze zo traag mogelijk en vol aandacht te stoppen om maar niet in het gesprek van ome Arie en Agaath betrokken te raken. Tevergeefs. Ome Arie keek me telkens om hulp smekend aan en ik kreeg medelijden met hem. Hij had de grote fout gemaakt door goedbedoeld aan haar te vragen hoe het met haar ging. En dat was niet zo handig, want natuurlijk ging het niet goed met haar. Er volgde een opsomming van kwalen met daarbij een waslijst van onderzoeks getallen die werden gebracht, als onderstreping van de ernst van de zaken. “De saturatie was rond de 85, dus je begrijpt, dat de toestand zéér kritisch was, zeker wanneer je bedenkt, dat de suiker hoger dan 25, en de bezinking wel 45 was!” Ze keek er zeer ernstig bij, opdat wij wel moesten beseffen, dat het een wonder was, dat ze onze rust bij de haven nog kon komen verstoren. “En dan heb ik het nog niet eens over de rug.” Notoire patiënten spreken vaak over de rug of de maag in plaats van over mijn rug of mijn maag. “Daar weet meneer Ype alles van, die is fysiotherapeut!” verraadde ome Arie me. Ik probeerde een gedwongen deelname aan de conversatie nog te voorkomen door er op te wijzen, dat ik gepensioneerd was, maar het kwaad was al geschied. Schoonzus Agaath bracht haar scootmobiel in beweging mijn kant op. Ome Arie stak gniffelend zijn uitgedoofde pijp opnieuw aan en leunde achterover, blij, dat zijn schoonzus een nieuw slachtoffer voor haar klaagzang had gevonden. “Vooral hier onderin doet het veel pijn, u weet vast wel wat het dan is…” ze neigde voorover in haar karretje en wees nogal vaag op een plek achter op haar rug, onderwijl vragend mijn kant opkijkend. Ik onderdrukte met moeite een diepe zucht: “Daar kan ik niet echt een goed antwoord op geven, vrees ik. Daarvoor zou ik u nader moeten onderzoeken!” Ze leunde teleurgesteld weer achterover. Ome Arie stond met een grijns op, deed zijn jas uit, spreidde die over ons bankje en grijnsde: “Dat kunt u misschien gelijk even doen, meneer Ype!” Om zich vervolgens tot zijn schoonzus te wenden: “Als jij je nu even uitkleedt en hier gaat liggen kan onze fysiotherapeut je direct helpen!” Ik schoot in de lach. Agaath keek haar zwager en mij beurtelings vernietigend aan. Als blikken konden doden! “Vervelende kerels! Ik ga wel naar mijn eigen therapeut…”, bromde ze, terwijl ze snel wegreed, ome Arie en mij schaterend achterlatend.

Knieval

De onophoudelijke stormen en regenbuien hadden de rook-genoegens op ons bankje bij de haven een tijdlang sterk belemmerd, maar gelukkig scheen de zon weer toen ik welgemutst mijn scootertje op zijn standaard trok. Tot mijn verbazing zat ome Arie niet met een pijp of was hij bezig deze te stoppen. Hij rookte een dikke sigaar. “Goeiemorgen, ome Arie! Iets te vieren?” Hij bromde een tegengroet en klonk niet feestelijk. Ik besloot tot een zwijgend stoppen van mijn eigen pijp. “Mijn pijp is gebroken, en mijn pijpenwinkeltje is gesloten…”, bromde hij verder. “Een ramp: een sigaar past niet bij alledag!” Hij bekeek zijn anders altijd zo welkome rookgenot enigszins afkeurend alvorens hij het weer naar zijn mond bracht voor een zuinig trekje. Ik begreep hem wel. Wanneer je je instelt op een sigaar als traktatie is dat heel anders genieten dan wanneer de sigaar slechts dient ter vervanging van je gebruikelijke pijpje. Dus ik knikte en stak met enige aarzeling mijn eigen pijp op, alsof ik bang was hem jaloers te maken. Even bleef het stil. De sluisdeur bij de uitgang van de haven stond weer open na lang gesloten te zijn geweest. Daarachter stroomde onverzettelijk als immer het Spui. Ome Arie blies een O-vormig wolkje de lucht in: “Ik viel op mijn zij, precies aan de kant waar mijn pijp in mijn broekzak zat!” Ik keek hem verschrikt aan: “Je viel? Dan had je in plaats van je pijp ook je heup kunnen breken!” Hij schudde zijn oude boerenkop: “Dat risico was niet zo groot, want ik zat op mijn knieën.” “Op je knieën?” Hij knikte: “Ik zat samen met mijn achterkleinzoon met lego een boerderij te bouwen toen ik per ongeluk met mijn knie op een legosteentje ging zitten!” Hij voelde aan zijn knie, alsof hij de pijn nog kon voelen: “Mijn achterkleinzoon verzuchtte dat ons bouwwerk gelukkig niet beschadigd was…” Ik zweeg. 

 

De dame met de zwarte kousen

De oude man schonk het laatste restje koffie van de vorige avond uit het stenen koffiepotje in een kopje met boerenbont-motief. Daar werd uit een steelpannetje warme melk bij gegoten en uit een eveneens boerenbonten suikerpot een paar flinke scheppen suiker. Pas nadat hij een ketel water op het vuur had gezet voor nieuwe koffie ging hij aan de eettafel zitten met de belegen troost.
Zo ging het iedere ochtend. Opstaan, broek aan met de bretels over zijn hemd, de trap af om de po te legen en oude koffie te drinken met uitzicht op de dijk welke grensde aan zijn iets lager gelegen woonkeuken. Boven zich zag hij dan de schooljeugd voorbij fietsen. Van links naar rechts en ’s middags terug, van rechts naar links. Dan rond het tweede kopje koffie de dame met de zwarte kousen, maar deze reed van rechts naar links en een paar uur later terug. Ze fietste altijd met één hand aan het stuur en de andere op haar rok tegen het opwaaien, inkijk voorkomend, maar ook omdat een opwaaiende rok zou werken als een remparachute.
De ketel floot hem wakker uit zijn dagdroom. Hij stond op om verse koffie te zetten. Zoals altijd. Toch leek het anders. Hij was alleen. De po in de stoel aan de andere kant van het bed was leeg gebleven. Zijn laatste intieme momenten: het licht fluitende geluid van haar, plassend, waren hem ontnomen.
Hij schonk heet water in de stenen filter van het oude koffiepotje en wachtte op het traag druppelend zakken van het met een dun laagje schuim bedekte water. Geduld-koffie noemt men het niet zonder reden. De laatste schooljeugd fietste inmiddels gehaast voorbij, zeer waarschijnlijk op weg naar een straf voor te-laat-komen.
Met een nu wel warme kop koffie en een boterham met oude kaas was hij net op tijd terug aan de tafel om de dame met de zwarte kousen voorbij te zien fietsen. Ze keek op hem neer en groette met een kort knikje met haar hoofd. Meer was ook niet mogelijk met één hand aan het stuur en de andere op haar schoot.
Hij at zijn brood en dronk zijn koffie. Hij miste de vertrouwde gestalte tegenover zich aan die verweerde eettafel bij het raam. Ze hadden het vaak gehad over hoe zij na zíjn dood verder zou moeten, want ze waren ervan overtuigd geweest, dat zij hem zou overleven. Zij was immers veel jonger. Nu zat hij daar alleen de zinloosheid van die gesprekken te beseffen. Ze waren altijd zuinig geweest voor ‘later’ en dat ‘later’ was dus nu al voorbij. Hij stond op voor een nieuwe kop koffie. Het was gaan regenen en het asfalt van de dijk glom.
De kinderen belden, dat ze niet langs konden komen. De angst regeerde en zijn huis was verdoemd. In de 16e eeuw zou er een bos stro aan de deur gehangen zijn. Als aan de deur van een huis van een overleden pestlijder. Hij zuchtte, want hij voelde zich schuldig voor zijn overleven. Hij had zich in het geheim laten vaccineren en het aan niemand durven vertellen. Want het vertrouwen in God moest onwrikbaar zijn. De kinderen en kleinkinderen wisten ook nergens van en geleid door hun angst meden ze hem als de pest. Bij de uitvaartdienst had hij bijna alleen gezeten, alleen de dame met de zwarte kousen durfde naast hem te gaan zitten. Dat had hem verbaasd en goed gedaan. Ze was bevriend geweest met zijn lief. Hijzelf had de dame voor het laatst ontmoet in de wachtkamer van de huisarts. Ze had daar tevergeefs ineengedoken gezeten om niet herkend te worden. Hij moest na zijn vaccinatie nog een kwartier in de wachtkamer wachten. Na vijf minuten was háár kwartier voorbij. Ze was opgestaan,  had getwijfeld bij de deur, zich naar hem omgedraaid en had, bijna smekend, gefluisterd: “Wilt u dit niemand vertellen?” Hij had geknikt en ze begrepen elkaar. Zij was getrouwd met een man van het geloof, had vier opgroeiende kinderen en de zorg voor haar ouders. Dat laatste was het doel van haar dagelijkse fietsen voorbij zijn raam. Eerst van rechts naar links, een paar uur later van links naar rechts. Zij kon zich de luxe van principes niet veroorloven. Zij moest overleven.

Vegetariers

In een onbewaakt ogenblik was ik het huis uitgeslopen. Vanwege de wondroos wellicht niet echt verstandig, maar ik snakte naar een pijpje met ome Arie en liet derhalve mijn bestwil in haar sop gaar koken. Gelukkig zat mijn vriend reeds zijn pijp te stoppen toen ik naderbij strompelde. “Zo, meneer Ype, mag u weer los?”, vroeg hij met een grijns, welke begrip uitstraalde. “Praat me er niet van, ome Arie!”, zuchtte ik, terwijl ik mijn rookgerei tevoorschijn haalde, “praat me er niet van…” Tot mijn verbazing stond de oude baas op en bood me zijn plekkie aan. “Dan kunt u uw been hoog leggen, meneer Ype. Het was toch het rechter?” Hij nam plaats op mijn vertrouwde plekkie. Ik begreep zijn geste: normaal zat hij altijd links van mij, en met mijn rechter been op de bank zou ik dan met mijn rug naar hem toe zitten. Ik legde mijn been op het bankje en zette het stopwerk van mijn pijp voort. 

Net toen ik er de brand in stak kwam er een vrouwspersoon met een heel klein hondje voorbij. Ze leek op een boswachter met een groene bodywarmer, een groen dekzeil als rok, een groene trui en een gek hoedje met een veertje er op op haar kop. Ik durfde ome Arie niet aan te kijken. “Zo, en zitten we thuis ook met onze voeten op de bank?!” bitste het monument. We waren met stomheid geslagen. Ze deed me denken aan een lerares Duits, waar ik als kind al zo onder geleden had. Ome Arie deed een poging tot een verklaring: “Hij zit thuis ook met zijn been omhoog, inderdaad…” Hij werd vernietigend aangekeken. Vervolgens kreeg ik er van langs: “Jicht, zeker? Dat krijg je van al dat vlees eten! Wij….” ze wees op het scharminkel aan de andere kant van het touwtje en zichzelf, “Doen daar niet aan mee, wij zijn vegetariër!” Het hondje keek inderdaad behoorlijk besodemietert. Ome Arie blies een wolkje uit en zei tegen mij: “Daarom issie zeker zo klein gebleven !” De dame wilde boos doorlopen, maar het touwtje bleef strak staan: ons vegetarische hondje bolde zijn ruggetje en er kwam een groenige substantie van onder het staartje. De dame pakte een zakje om het hoopje op te ruimen. “Dat is toch zo’n mexicaans hondje, mevrouw, zo’n Chihuahua?” Het klonk verdacht vriendelijk. De boswachter knikte: “Dat klopt, valt me mee, dat je dat weet!” Ome Arie trok nog eens aan zijn pijp: “Dat zie ik, mevrouw!” De dame was inmiddels weer overeind gekomen met het zakje vol groene hoop. Ome Arie wees er met zijn pijp naar: “Dat zie ik aan de uitwerpselen van het dier.” Hij klonk heel stellig. De boswachter keek verbaasd en trok haar ongelukkig vegetarische viervoeter boos mee, toen ome Arie heel droog zijn zin afmaakte: “Kakkemole, mevrouw, pure kakkemole…”

 

Bonbons

“Hier meneer Ype, chocolaatjes. Ik wilde u eigenlijk een pakje pijptabak geven, maar daar staan afbeeldingen op, die misschien niet passend zijn…” Ome Arie wees op mijn been, dat op een voetenbankje rood lag te wezen. Wondroos. Een klein wondje waar mijn afweersysteem nogal overdreven op had gereageerd. Ome Arie had me al enige dagen gemist en stond opeens voor mijn deur, pet in de hand en een gezichtsuitdrukking alsof ik niet lang meer zou hebben. “Bovendien vond Riek een pakje pijptabak te duur.” Glimlachend nam ik de lekkernij in ontvangst. Helaas had ik totaal geen eetlust. Wellicht door de medicijnen. Achteloos trachtte ik de gift terzijde te schuiven, maar daar ging onze vriend niet mee akkoord: “Die witte met die walnoot erop is heerlijk, meneer Ype, daar heb ik er speciaal voor u een paar extra van gevraagd!” Hij glunderde als een kind, dat bloemen voor zijn moeder heeft geplukt. Ik maakte het doosje open en zag de bonbon, welke hem het water in de mond deed lopen. En had zelf absoluut geen trek. Ik besloot hem niet langer te plagen en bood hem het chocolaatje aan, welk aanbod gretig aanvaard werd. Elly voorzag ons van koffie. Ik dronk deze met enige tegenzin. Zelfs koffie smaakte me niet. Ome Arie had daar geen last van. Hij genoot met volle teugen, vooral, nadat ik het doosje chocolaatjes geopend voor hem op tafel zette. “Die pure vind ik duidelijk minder,” vervolgde hij, het duidelijk mindere exemplaar achteloos naar binnen schuivend. Elly kon er op de achtergrond wel om lachen.
We kletsten nog wat over koetjes en kalfjes, een onderwerp, waar ome Arie, als voormalig veehouder veel wist te vertellen, Elly voorzag ons van een tweede ronde koffie en we waren tevreden. Uiteindelijk vond onze vriend het nog te vroeg voor een borrel. Hij zette zijn pet op, wijzend op het bonbondoosje: “Ik heb die lekkere voor je bewaard. Die witte met een walnoot erop!” Onderin het verder lege doosje lagen nog drie witte bonbons met een walnoot er op. Hij groette en Elly begeleidde hem naar de deur, waar zijn klompen stonden. Verbouwereerd kwam ze terug met een nieuw doosje bonbons in haar handen. “Hij zei, dat hij, jou kennende, wel wist, dat er van dat eerste doosje niks over zou blijven, en dat deze voor mij waren!” Buiten hoorde ik iemand schaterend voorbij fietsen.

Theateshow

Voor het eerst in lange tijd was er weer een, zij het flauw, zonnetje. Ome Arie stak net zijn pijp op toen ik mijn scootertje achter ons bankje parkeerde. Onze vriend was niet alleen; neef Tinus zat naast hem en praatte honderduit. Ik pakte mijn rookwaren, groette beide heren en nam plaats op de andere zijde van het gemeente-meubilair. Tinus leek gemeend blij me te zien: “Goeiemorgen, meneer Ype, fijn dat u er bent!” Hij stond op en nodigde me uit op zijn plekkie plaats te nemen. Ik keek verbaasd ome Arie aan, die even verbaasd terug keek. “Gaat u hier zitten, dan kan ik jullie een voorproefje geven van mijn theatershow!” Hij ging voor ons staan. Ome Arie keek mij verontschuldigend aan: “Na de ietwat beschamende nieuwjaarsreceptie heeft hij het licht gezien…” (zie eerder verhaal op swartboek.nl) en trok zijn schouders op ten teken, dat het hem ook volledig onduidelijk was. “Zo’n stoffig baantje in driedelig grijs is niks voor mij! Ik wordt standup comedian!” Ome Arie mompelde nog iets in de trant van: “nou, driedelig….” En luider: “Maar alle theaters zijn nog dicht, toch?” De knul liet zich zijn enthousiasme niet ontnemen: “Die gaan wel weer open en ik ben nog bezig met de inhoud. Een naam voor de show heb ik al: NITUS!” Hij keek ons beurtelings verwachtingsvol aan. Ome Arie vertrok geen spier, ik schoot in de lach. “Goed, toch? Een omdraaiing van mijn naam!” Nog steeds vertrok onze veeboer geen spier, terwijl ik wist, dat hij onze komiek al zeker twee jaar zo noemde. Tot overmaat van ramp zei hij ook nog, doodserieus: “Hoe kóm je er op!” Tinus boog voor zijn oom: “Zie je, jullie vinden het nu al wat! En daar jullie toch niks beters te doen hebben kan ik mijn teksten mooi op jullie uitproberen!” Hij schraapte zijn keel. Ome Arie zuchtte en zocht troost in zijn pijp. Ook ik vreesde het ergste en blies een wanhopig wolkje uit.
“Kwam ik laatst bij mijn tandarts, een Griek met een enorme neus, krijg ik een preek, omdat hij zei te kunnen zien, dat ik een tijdlang mijn tanden niet gepoetst had…” De komiek keek even beurtelings naar mij en naar ome Arie. “Hij was onverbiddelijk: ik kreeg een poetsboete. Ze noemen dat mondverzorgings-instructie. € 59,75!” Wij lachten niet. “Zelfs toen ik zei, dat ik drie weken met corona op mijn buik op de IC had gelegen en niet had meegekregen of er iemand op zijn rug liggend onder mijn bed mijn tanden had geprobeerd te poetsen, je weet wel; als een automonteur op zo’n plankje met wieltjes, was hij niet te vermurwen.” Ome Arie keek mij aan, ik keek ome Arie aan. We lachten beleefd. Ons talent werd een beetje nerveus. “Toen hij klaar was, deed hij zijn mondkapje, vanwege die giga-neus meer een ggd-tent, af, kijk ik zo in die twee corona teststraten. Gigantisch! Dat red je niet met een simpel wattenstaafje. Daar heb je formaatje pléborstel voor nodig!” Het publiek lachte wederom beleefd. Tinus leek het op te geven, maar deed nog één wanhopige poging: “En wanneer die gast coke snuift, is zijn mondkapje meer een party-tent…” Ome Arie lachte nu echt en pakte zijn portemonnee: “Hier, Tinus van ’t Hek, € 60,- voor je poetsboete!” De cabaretier keek nu heel besodemietert, maar stopte de tegemoetkoming maar wat graag in zijn zak en fietste, toch wat teleurgesteld, weg op zijn krakende oude damesfiets. Toen lachten wij wel…

Mist

Er hing een dichte mist over ons haventje. Van de bootjes, die niet voor onderhoud uit het water gehaald waren, was niets te zien. Na enig zoeken ontwaarde ik de unieke contour van onze boerenbejaarde. Met de karakteristieke pet en pijp. Ik schoot in de lach, want het was net of de rook uit zijn pijp de basis vormde voor de grijze wolk over ons dorp. Hij groette me, waarschijnlijk meer omdat hij me hoorde dan dat’ie me zag: “goeiemiddag, meneer Ype, wat een klein wereldje is het, vindt u niet?” Ik knikte, maar of hij dat zag? “Ik heb een hekel aan mist, je word er chagrijnig van en het is levensgevaarlijk voor boeren…” “Toch niet alleen voor boeren, ome Arie?” Corrigeerde ik voorzichtig. Hij trok aan zijn pijp. “Vooràl voor boeren!” Vervolgde hij, mij ietwat streng aankijken. Ik besloot niet tegen te stribbelen. “Je rijdt met ploegen zomaar pardoes de sloot in met de trekker, wanneer je geen hand voor ogen ziet!” Daar kon ik me wat bij voorstellen. “Maar dit is nog niks, meneer Ype!” Ik keek hem vragend aan. “Jaren geleden, toen we nog geen GPS en dergelijke hadden, was ik eens aan het ploegen in een potdichte mist. Echt, je zag geen hand voor ogen en het schoot niet echt op, omdat ik bang was voor die sloot, die ergens voor me moest liggen. Bij het minste of geringste vermoeden daarover stopte ik en liep voetje voor voetje vooruit om te kijken, nou meer voelen, hoever ik nog door kon gaan. Het was doodeng!” Hij blies een wolkje rook uit. “Het was natuurlijk gekkenwerk, maar er was vorst voorspeld, en dan wilde ik alles geploegd hebben, dat begrijpt u wel.” Dat ik dat begreep viel tegen, maar ik knikte op goed geluk van wel. “Uiteindelijk had ik de sloot gevonden en had de trekker met de ploeg gedraaid. Ik besloot even een bakkie koffie te nemen, want door de spanning was ik versleten.” Ik hing aan zijn lippen. “Dus ik zet even de motor van de trekker uit en schenk koffie uit mijn thermosfles in een bekertje, hoor ik opeens stemmen!” Hij stopte even voor het juiste effect en omdat zijn pijp was uitgedoofd. Hij stak deze weer aan. “Ik had geen idee, waar die stemmen vandaan kwamen, maar vond het ook geen goed idee om mijn warme trekker achter te laten om op onderzoek te gaan. Ik dronk mijn koffie en begon aan de ploegbaan terug. Zo ploegde ik moeizaam ongeveer een bunder, voordat ik nog een bakkie nam. En weer hoorde ik geluid, nu van een trekker!” Ik begon te snappen waar het verhaal heen ging: “Verkeerde akker?” Vroeg ik voorzichtig. Hij knikte: “Bij de volgende baan ploegde ik haast de spruitenplukker van mijn buurman ondersteboven!” Hij kon er nu wel om lachen. “Die spruitenlui lagen in een deuk, dat snapt u wel!” Hij pafte een wolkje uit zijn pijp. “Toen ben ik maar gestopt, maar heb nog een half uur gezocht naar het dammetje naar de weg…”

Nachtmerrie

Er scheen een bleek winterzonnetje op ons bankje bij de haven. Van ome Arie was nog geen spoor te bekennen. Ik ging op mijn vertrouwde plek zitten, pakte mijn pijp en begon deze te stoppen met heerlijke tabak. Een kerstcadeautje. Niet veel later kwam mijn vriend uiterst langzaam aangefietst. En dat met een superdeluxe elektrische fiets! Hij stapte nogal stijf af, stalde zijn ijzeren ros achter ons bankje, pakte zijn rookgenot uit zijn fietstas, groette en ging moeizaam zitten. “Goeiemorgen, ome Arie!”, beantwoordde ik zijn groet, “Slecht geslapen?” Hij knikte; “Op de bank, want Riek had last van de winderigheid. Dat ik op de bank slaap is bij ons vast gebruik na het genot van Riek’s overigens voortreffelijke snert!” Ik knikte begrijpend en stak mijn pijp op, maar vroeg me toch iets af: “Maar, ome Arie, als veeboer ben je toch wel gewend aan een beetje mestlucht?” Hij keek verbaasd opzij: “Ik heb er ook geen last van! Riek heeft er last van…” Nu viel bij mij het kwartje. De oude boer zuchtte: “Vroeger kon ik het nog wel eens ophouden en met samengeknepen billen naar het toilet rennen om te ontluchten,  maar alles wordt slapper, meneer Ype…” Hij zweeg even en blies een wolkje rook uit. Ik begreep, dat dit een beetje gênant onderwerp voor hem was, daarom besloot ik subtiel van onderwerp te veranderen. Het weer, dat leek me een veilige optie: “Wat een wind, gisteren, hè, ome Arie?” Terwijl ik het zei, besefte ik pas, dat dit een wat onhandige woordkeuze was. Gelukkig leek het hem niet te deren. Hij rookte rustig zijn pijp en dacht klaarblijkelijk na hoe hij zijn verhaal zou vervolgen. “Normaal slaap ik prima op de bank, maar gisteravond leek de erwtensoep niet goed te vallen. Uiteindelijk viel ik in slaap door te denken aan de oude Friesche staartklok, die bij mijn opa en oma in de ‘mooie kamer’ in hun boerenstee stond. Een enorm uurwerk, dat in mijn kinderogen echt immens groot leek. Mijn oma poetste de uurwerkkast iedere week helemaal op, zodat je jezelf erin kon spiegelen en één keer per jaar kwam dhr. Onderdelinden om het uurwerk te smeren en alles weer goed af te stellen. Hij wist zelfs hoe de maanstanden afgesteld moesten worden!” Hij klonk nog steeds vol bewondering en keek me aan: “Echt, meneer Ype, de maanstanden waren op die klok zichtbaar. In de wijzerplaat zat een venstertje waarachter alle maanstanden voorbij gingen. Als klein ventje vond ik dat het summum van techniek!” Hij stak zijn door dit lange relaas gedoofde pijp weer aan. “Door het rustige monotone donkere tikken van deze klok leek de tijd te vertragen. Minuten leken uren, uren leken dagen. Door alleen al te denken aan dit geluid sliep ik dus in.” Hij blies een wolkje de lucht in en ook ik genoot van mijn pijp. “Maar toen kreeg ik een nachtmerrie…” Hij zweeg even om het effect te versterken, maar ook omdat een scooter hard knetterend achter ons voorbij reed. Nadat de rust in het haventje was wedergekeerd, vervolgde hij zijn verhaal: “Ik droomde, dat ik om die maantjes beter te kunnen bekijken er zelfs het houten keukentrapje uit de stal bij had gehaald. Totdat opa me betrapte en boos dat trapje weggooide. Volgens hem zat daar houtworm in en derhalve te gevaarlijk om nog langer op te gaan staan.” Hij keek me nu verdrietig aan. “Dat kon ik toch ook niet weten?” Ik schudde mijn hoofd, vooral  om hem te steunen, want veel begreep ik er niet van. “Toen ik een paar weken later met mijn broertje Dirk in de mooie kamer met autootjes aan het spelen was, kwam ons favoriete model, een klein bulldozertje, tegen een poot van de Friesche staartklok. Die poot verkruimelde: wellicht was deze door een uit het keukentrapje geëmigreerde parasiet getransformeerd in losse pulp. Daarop begon de klok tergend langzaam voorover te vallen…” Ik hing nu aan zijn lippen. “Wij dreigden onder het enorme gevaarte  verpletterd te worden, maar gelukkig kon ik juist op tijd opzij rollen.” Ik zuchtte van verlichting, maar was toch bezorgd: “En Dirk, kon Dirk nog op tijd wegkomen?” Ome Arie haalde met een pijnlijk gezicht zijn schouders op: “Dat weet ik niet, want toen werd ik naast de bank wakker, badend in het zweet en met pijn in mijn rug en in mijn schouder!” Ik keek waarschijnlijk nogal dom, want de oude veeboer schoot in de lach.

 

Nieuwjaarsborrel

Het waaide stevig. Ome Arie zat helemaal voorover gebogen en met zijn vrije hand als windscherm voor zijn pijp te proberen de tabak aan te steken. Het ging moeizaam, net als vloeken met een pijp in je mond. Gelukkig. Ik begon even later aan hetzelfde gevecht met de wind. Uiteindelijk konden we beiden achterover leunend geurige rookwolkjes uitblazen. “Heb je nog goede voornemens, ome Arie?”, trachtte ik het gesprek op gang te krijgen. Het lukte: “Op mijn leeftijd kun je je hooguit voornemen nog even te blijven leven, meneer Ype.” Hij trok aan zijn pijp: “Dus niet meer roken…” Ik schoot in de lach. De oude baas glimlachte: “liefst iets minder, want de tabak wordt steeds duurder…” Hij knipoogde en trok met een intens tevreden hoofd aan zijn pijp, om vervolgens de rook langzaam uit te blazen. Met zijn ogen dicht. Ook ik genoot van mijn pijp. Ondanks de wind, die wel een ietwat storende factor bij dit rustmoment was. “Hoe gaat het eigenlijk met je neefje Tinus?” vroeg ik voorzichtig, toch een beetje bang voor slecht nieuws. (Neef Tinus had corona, zie : ‘De erfenis van ome Arie, voorlaatste hoofdstuk.) Tot mijn opluchting viel het antwoord alleszins mee: “Prima, meneer Ype, prima, tenminste voor zover het zijn gezondheid betreft. Hij is gelukkig weer thuis.” Ik hoorde enige aarzeling in zijn stem, maar besloot niet verder te vragen. “Hij is nog niet helemaal de oude, maar heeft al wel mee kunnen doen met de nieuwjaarsborrel van de zaak!” Ik slaakte een zucht van verlichting: “Dat is goed nieuws, ome Arie!” De oude veeboer reageerde matig enthousiast: “Nou was deze borrel online, dus hij zat thuis, keurig in overhemd en stropdas voor zijn laptop aan de keukentafel. Om echt naar de zaak te gaan was hij nog te zwak.” Ik knikte begrijpend. “Als dat ooit nog komt…” Ik keek verbaasd opzij, daar ik niet gewend was, dat hij zo somber klonk. “Ze hadden bij hun kerstpakket een fles champagne gekregen met de boodschap deze pas bij de nieuwjaarsborrel te openen. Op zich een leuke gedachte. Dus zo gevraagd, zo gedaan, en Tinus liet het zich goed smaken. Zò goed, dat hij de fles al leeg had, toen de baas het glas hief en aan zijn nieuwjaarstoespraak begon…” Ome Arie stampte de tabak in zijn pijp aan. “Dus Tinus zat met een leeg glas. Gelukkig wist hij, dat er in de ijskast nog een restje Prosecco van Oud en Nieuw stond. Dus hij staat, al enigszins in de olie, op om dat restje drank te pakken, en vergeet dat hij het niet nodig had gevonden onder dat nette overhemd met dasje ook nog een broek aan te trekken…” Nu schoot ik in de lach. “En net op dat moment zegt zijn baas: ‘2021 was een slap jaar, we moeten er in dit jaar hard aan trekken!” Ome Arie kon er niet om lachen, ik wel. “Staat die sukkel dus met zijn blote slingertje vol in beeld! U begrijpt, meneer Ype: de stemming zat er bij de andere gasten van de nieuwjaarsborrel gelijk goed in!” Ik gierde het uit, maar ome Arie bleef serieus. Hij blies een grote wolk uit. “Toen hij het besefte, was het te laat. De baas deed aan de andere kant op zijn bureau zijn laptop tergend langzaam dicht. Onze Tinus zag zodoende nog net een aantekening op diens notitieblok: ‘Tinus: functie elders?’…”