Meisje

Meisje

In ons meisje huist een meisje

Een embryonautje op haar eerste ruimtereisje

Dat duikelt en zweeft

En schopt en leeft

Gewichtloos, veilig in het moederschip

 

In ons meisje zwemt een meisje

In een waterparadijsje

Ze laat haar mama gloeien als een kacheltje

En ons dromen over haar eerste waggeltje

Maar nu schopt ze slechts

En draait van links naar rechts

Ons embryonautje, veilig in mama’s capsule

 

In ons meisje leeft een meisje

Als ultiem liefdesbewijsje

Ze laat ook oma en opa gloeien van vreugd

Bezorgt ons een beetje eeuwige jeugd

En stiekeme tranen als we mogen voelen

Hoe ze in haar coconnetje ligt te woelen

Tranen van verwachtingsvol geluk 

 

In ons meisje ontluikt het zaadje

Van haar liefdevolle papaatje

Die als rots in de branding

Haar zal helpen bij de landing

Haar zal koesteren als ze moet huilen

En bij wie ze altijd zal kunnen schuilen.

Veilig in zijn zachte sterke armen

 

In ons meisje schuilt de toekomst, het geluk

Van ons allemaal, stuk voor stuk

De hoop van morgen 

Met ook de toekomst-zorgen

Waarvoor we ons samen sterk moeten maken…

 

In ons meisje groeit een meisje!

 

Opa Ype

 

Spui-spiegel

De stijging van de zeespiegel nam ook voor ons dorp verontrustende vormen aan. De sluisdeuren, welke ons dienden te behoeden voor de gevolgen van de klimaatverandering, bleven in onze ogen ongewoon lang dicht. Twee rode lichten markeerden de geslotenheid van onze haven. “Of zouden de deuren dicht zijn, omdat ze tegenwoordig op afstand bediend worden?”, vroeg ome Arie zich hardop af. Inderdaad was dit sinds een jaar het geval. Vroeger bediende de eigenaar van de watersportwinkel vlak naast de uitgang van de haven de vloedkering-deuren. Met de hand, wanneer hij zag of vermoedde, dat het hoogwater wellicht té hoog zou worden. Maar nu werd onze veiligheid op afstand gewaarborgd via sensoren en camera’s.
De watersportwinkel was inmiddels gesloten, net als de zeilmaker, die daar ooit naast zat. “Ach, de tijd staat niet stil!” gemeenplaatste ome Arie. Ik knikte. We rookten ons pijpje met uitzicht op het ook door die dichte deuren intieme haventje.
Achter ons kraakten de remmen van een kinderbakfiets. Een gehaaste moeder stapte af en hielp een klein bakkenistje uit te stappen. “Opa Arie, zou u even op kleine Arie willen letten?” Ze duwde een brildragend ventje van een jaar of zeven richting mijn bankgenoot met de woorden: “Jij blijft heel even bij je opa, ik ben zo terug!”, en vóór de oppasser ‘nee’ had kunnen zeggen, beende ze richting winkelstraat. De kinderbakfiets liet ze ook aan onze zorg over. Het mannetje ging op het bankje tussen ons in zitten, volledig geobsedeerd door het één of andere beeldschermpje. Opa Arie keek me een tikkie verontschuldigend aan. Ik kon wel om zijn ietwat ongemakkelijke houding lachen. Hij deed wel zijn best: “Leuk spel?” Het mannetje keek licht verstoord op en knikte. Maar de afleiding bleek fataal voor het verloop van zijn spel. “Opa Arieeèe!”, klonk het verontwaardigd. De stoor-opa keek erg ongelukkig. Het gevolg was wel, dat de gamer even tijd had voor zijn omgeving. “Waarom is die deur dicht?” Een klein vingertje priemde in de richting van de sluisdeuren. Ome Arie blies een wolkje rook uit: “Om ons te beschermen tegen het hoge water!” Het antwoord moest even bezinken. “Het is natuurlijk wel jammer, dat dat nodig is…”, vervolgde de oude baas. “Dat komt allemaal door het stijgen van de Spui-spiegel!” Het ventje keek vragend: “Is dat hetzelfde als het stijgen van de zeespiegel?” Verbazingwekkend wat die gastjes allemaal oppikken. Ome Arie knikte: “En dat is zelfs op korte termijn heel zorgelijk voor onze kinderen en kleinkinderen, zoals jij!” Het gezicht van kleine Arie was nu één groot vraagteken. Opa Arie trok bedachtzaam aan zijn pijp. “Want nu kan de stoomboot van Sinterklaas niet naar binnen…” De boodschap kwam hard aan. Gelukkig kwam net zijn moeder er weer aan, want het huilen stond de wijsneus nader dan het lachen. Maar opa Arie kreeg spijt: “Maar ik heb gehoord, dat ze speciaal voor de Sint zaterdag de deur even op een kiertje open doen!” Dat hielp. Gerustgesteld klom het ventje weer in de bakfiets en begon daar maar weer aan hetzelfde level van zijn spelletje.

Demente dame

Het haventje lag er vredig bij. Het vaarseizoen voor plezier-schippers was bijna voorbij, de passantensteiger was leeg. Dit zou voorlopig zo blijven, daar de sluisdeuren dicht waren vanwege de hoge waterstand in het Spui. Ome Arie had zijn pijp al in de aanslag toen ik mijn scootertje met wat moeite op ‘de bok’ trok. We begroetten elkaar als altijd en werkten ons gebruikelijke ritueel af: Pijpje stoppen en opsteken. Vervolgens een paar tevreden trekjes met de ogen dicht. Daar konden bedreigende teksten op het pakje pijptabak ons niet van afhouden.
Op het bankje naast ons zat een wat oudere dame. Ze keek af en toe om, alsof ze iets zocht. Om dan vervolgens weer wat in haar tasje te zoeken. Ze haalde er een zakdoekje uit en snoot haar neus. Om vervolgens weer zoekend om te kijken. Ome Arie keek bezorgd mijn kant op: “Volgens mij is die mevrouw een tikkie in de war…” Ik deelde zijn zorg. Met de voorlichting-spotjes over dementie in mijn hoofd stond ik op en ging naar haar toe. “Goeiemorgen, mevrouw! Gaat het goed met u?” Ze keek me verbaasd aan. “Waarom zou het niet goed met me gaan?” Dat was een begrijpelijk antwoord, maar ik werd er niet veel wijzer door. “Ik had het idee, dat u iets zoekt. Misschien kan ik u helpen?” Ze keek niet erg hulpbehoevend. “Ik wacht gewoon op mijn moeder!” A, dus toch! Typerend antwoord voor dementerende ouderen! Bijna tevreden vroeg ik door: “Uw moeder? Waar woont uw moeder?” De stemming werd er niet beter op. “Thuis, natuurlijk!” Het klonk ietwat geïrriteerd. Maar ik had daar als geduldige hulpvaardige natuurlijk alle begrip voor. “En waar is thuis?” Een logische vervolgvraag vond ik. “Dat gaat u niks aan!” Ik keek nu toch wat wanhopig naar ome Arie, die het tafereel met een brede grijns zat te bekijken. Hij wenkte me. Ik groette de demente dame en ging weer naar ons bankje om met mijn compaan de situatie te evalueren. Deze, ome Arie dus, zat met een grote grijns op zijn gezicht zijn pijp te roken. “Wat nu?”, vroeg ik, toch ietwat wanhopig, “er komt geen zinnig woord uit. Politie bellen?” “Lijkt me niet nodig,” antwoordde de oude veeboer, “want daar zul je haar moeder hebben!” Hij wees met zijn pijp. Een stokoude dame stak met haar scootmobiel net de havendam over en reed op ons ‘verloren schaap’ af. Ze stopte bij het bankje en overhandigde haar een bakje van de Gebo. “Stracciatella voor jou en Malaga voor mij. Even genieten!” Ome Arie zat nu met een nog grotere glimlach. “Gewoon moeder en dochter, die een Gebo ijsje eten. Niks aan de hand.” Ik zat met een rooie kop.

Het graf

Het was huilerig weer. Ik ontmoette ome Arie ditmaal niet bij het haventje, maar op de begraafplaats. Een toevallig gemeenschappelijke bekende was overleden. Op zich niet zo gek in een klein dorp als het onze.
Na de sobere plechtigheid liepen we samen nog even over het kerkhof en lazen de grafteksten, die vaak in slechts enkele woorden een hele historie vertelden. Jonge mensen, oude mensen. Waarbij we constateerden, dat het begrip ‘oud’ relatief is. Wat we als kind stokoud vonden, was nu opeens jong. Een moment van bezinning.
Ome Arie sloeg een pad in met nog vrij verse graven. “Even langs ome Cor en tante Co.”
Ik keek verbaasd, want hij had me niet verteld, dat zijn lievelingstante, een zus van zijn moeder, ook was overleden. Hij begreep mijn verbazing: “Had ik dat niet verteld? Het is al paar maanden geleden. Zoals verwacht niet lang na ome Cor. Die twee konden niet zonder elkaar.” Hij pakte zijn pijp en nam plaats op een toevallig bankje. Ik ging naast hem zitten en volgde zijn voorbeeld. De oude veeboer stak zijn rookgenot aan en blies een stevige wolk uit. “Die twee…” Hij wees in de richting, waar ik de laatste rustplaats van zijn oom en tante vermoedde.
“hebben het niet altijd gemakkelijk gehad.” Even leek hij te twijfelen of hij mij ermee wilde ‘lastigvallen’. “Tante Co was onderwijzeres maar moest stoppen met werken toen ze zwanger werd.” Ik wist, dat dat in die tijd heel gebruikelijk was. Zelfs in het onderwijs. “Ome Cor werkte bij een loonbedrijf als landarbeider. Het ontslag van zijn lief betekende een enorme aderlating voor het prille gezinnetje. Maar ze waren heel zuinig en vooral snel tevreden.” Ik knikte. Tevredenheid is een groot goed. “Zo kreeg ome Cor op zijn verjaardag een speld om het laatste peukje van zijn bolknak op te prikken!” Ik keek even vragend opzij. “Zodat hij bij het laatste haaltje zijn vingers niet zou branden!” Ik kon een glimlach niet onderdrukken. “Hij kreeg van tante Co een klein zakgeldje voor zijn favoriete sigaren: Hofnar bolknak. Hij deed heel lang met z’n rokertje. Vaak had hij hem in zijn mond, maar was die peuk allang uit!” Hij stond op en we liepen langzaam verder. Bij het graf hielden we stil. Er stonden drie namen op de steen. Ik keek ome Arie aan. “Ze verloren hun kindje bij de watersnoodramp.” Er viel een diepe stilte. Soms lijkt de tijd even stil te staan, even onbelangrijk. “Tante Co is er nooit overheen gekomen. Ome Cor waarschijnlijk ook niet, maar die liet het niet merken.” Ik schraapte mijn keel: “En nooit meer kinderen gekregen?” Ome Arie schudde zijn grijze kop. “Ze berustten in hun lot, verwenden de neefjes en nichtjes en steunden elkaar! Ik ging regelmatig langs hun kleine knusse huisje voor een bakkie koffie. Hele sterke. Uit zo’n stenen potje. En natuurlijk met een schepje Buisman. Dan deed tante Co er een flinke scheut warme melk bij en een Maria-kaakje!” Zoete herinneringen. Ome Arie stond nog even in gedachten. Ik stoorde hem maar niet en las de tekst op de grafsteen. In sierlijke maar bescheiden letters stond er: ‘Samen sterk’
Het begon zachtjes te regenen.

Handel

De herfst was begonnen. De jas werd weer hard nodig om de kou buiten te houden. Gelukkig kwam er nog wel af en toe een mooie dag voorbij, zodat ik met ome Arie mijn pijpje kon roken op onze vertrouwde stek. Juffrouw Jet was weer vertrokken met de ‘dolle Mina’, haar fraaie Staverse jol, naar noordelijke streken. Het scheepje moest deze winter uit het water voor onderhoud aan het onderwaterschip. Ze had beloofd volgend jaar ons mooie haventje weer aan te zullen doen. En zo zaten we een beetje verloren naar het door de wind rimpelige water te staren.
Achter ons stopte een klein fietsje met licht krakende remmen. Een meisje van een jaar of tien stapte af en kwam op ons af. “Goeiemorgen, Ome Arie!”, groette ze. Ik bestond even niet. Ome Arie keek om: “Ook goeiemorgen!” Ze had een mapje uit haar met bloemetjes versierde fietsmandje gepakt en wond er geen doekjes om: “Ome Arie, ik mag u een mooi aanbod doen!” De ‘klant’ speelde mee en keek zeer belangstellend. Ik hield ook wijselijk mijn lachen in.
Ze sloeg het mapje open en keek haar slachtoffer diep in de ogen: “Dit esklu…, eh, exslu…eh…” ze keek weer even in haar map; “Ex-clu-sieve..” haalde opgelucht adem na het uitspreken en vervolgde: “…aanbod geldt alleen vandaag en alleen voor u!” Ik werd dus uitgesloten van deze unieke kans. Ome Arie keek mij aan en trok verontschuldigend aan. De verkoopster trok zich hier niks van aan. Ik bestond even niet. “Kinderpostzegels!”, ze keek weer in haar mapje. “Kinderpostzegels met Lego minifiguurtjes. €15,10!” Ome Arie knikte. “Maar dat is nog niet alles!” Het klonk triomfantelijk. “Ik kan u ook nog feestdagenkaarten aanbieden. 3 voor de prijs van 2!” Even liet ze een stilte vallen om dit geweldige aanbod te laten bezinken. “Om dit alles netjes op te bergen kan ik ook nog een duurzame” dit laatste met nadruk uitgesproken, “opvouwbare draagtas leveren!” Ome Arie keek weer mijn kant op en lachte: “Zo’n aanbieding krijg je niet iedere dag!” De kleine verkoopster liet zich hierdoor niet uit het veld slaan: “En wanneer u dit hele pakket bestelt, en daarbij ook nog 5 loten van de ‘Grote clubactie’, krijgt u er ook nog een dikke knuffel bij!” Een onweerstaanbaar aanbod. Ome Arie schoot in de lach: “Deal!” Hij spreidde uitnodigend zijn armen voor het beste deel van het aanbod en kreeg zijn knuffel. “Moet ik gelijk betalen?”, vroeg hij na dit mooie moment, en greep al naar zijn achterzak. “Dat weet ik niet,” zei de kleine sales-woman, “dat regelt mijn broer, die doet de after-sales!” Ze stapte tevreden weer op haar fietsje op weg naar haar volgende klant. Mij sloeg ze over. Logisch, want de speciale aanbieding gold natuurlijk niet voor vreemden.

Hotstonemassage

Sint Juttemis was alweer een tijdje geleden. Nicht Arie was met zijn Herman weer vertrokken in de zalmroze zalmschouw. Het haventje zinderde in het zonlicht van de intense nazomer. We zaten op ons vertrouwde bankje bij het vertrouwde haventje. Ome Arie droeg een korte broek en juffrouw Jet een luchtig bloemetjesgordijn. We dronken koffie en genoten van het moment en de laatste zelfgebakken koekjes van Herman.
Pussy Riot, de scheepskat van de ‘Dolle Mina’, lag lui op het grootzeil te slapen. De hitte leek haar niet te deren.
Zo zaten we stil te zitten, toen we het voor ome Arie en mij bekende krakende geluid van de krakkemikkige fiets van neef Nitus (die dus eigenlijk Tinus heet, maar vanwege zijn ietwat dwarse karakter door ons steevast ‘Nitus’ genoemd werd) naderen. “Goeiemorgen!”, groette de neef. Hij klonk erg goedgemutst. Wij groetten terug. Juffrouw Jet sprong op om voor de passant ook koffie te gaan halen, maar deze sloeg het vriendelijke aanbod af: “Ik blijf niet lang.”
Daar het bankje door ons drieën al geheel bezeten was, bleef hij op zijn gammele rijwiel zitten. “Ik word coach!” Hij bracht deze boodschap met de hem gebruikelijke trots. “Zo…”, zei ome Arie slechts en pakte zijn pijp. Ik volgde zijn voorbeeld.
“Van een pupillenteam bij een voetbalclub?” vroeg ik enthousiast, wetend, hoe moeilijk het is om vrijwilligers voor dergelijke functies te vinden; “Dat vind ik mooi!” De knul keek mij vernietigend aan: “Nee, COACH! Voor mensen, die mentaal in de knoei zitten. Die moeten ontspannen van de dagelijkse stress!” Ik zweeg. “Die masseer ik dan met hete stenen en zo!” Hij was zeer overtuigd van deze aanpak voor deze overspannen generatie. Juffrouw Jet stond op: “Jullie nog koffie, heren?” Ze was duidelijk niet erg onder de indruk. Wellicht ook omdat ze al wat verhalen over de neef gehoord had. Wij gaven onze mokken aan. Nitus liet zich door onze scepsis echter niet uit het veld slaan. “Volgens mijn vrienden kan ik erg goed luisteren!” Ome Arie stak zijn pijp aan.
“Wat vindt Alice daarvan?” Neef Nitus ontweek deze vraag: “Die hotstone-massage is helemaal hot!” Wij schoten in de lach. De neef werd hierdoor wat geïrriteerd: “Jullie begrijpen best, wat ik bedoel!” Wij onderdrukten ons plezier. Uit medelijden, want we wisten allebei, dat de knul al veel teleurstellingen in zijn arbeidzame leven had moeten verwerken. En wellicht zou dit zijn twaalf ambachten dertien ongelukken-reeks doorbreken. Maar we hadden zo onze twijfels. “Ik heb me al opgegeven voor een cursus!” Hij straalde trots uit. “En ik heb al een aantal stenen!” Ome Arie keek verbaasd: “Zo, je laat er geen gras over groeien, neef!” Deze ging enthousiast verder: “Ik ben nog op zoek naar meer stenen.” Op dat moment kwam Juffrouw Jet met de koffie. Ze had nog net de laatste zin gehoord: “Wat voor stenen?”, vroeg ze. “Stenen, die lang warmte vasthouden!”, antwoordde onze coach. Juffrouw Jet dacht even na: “Ik heb thuis nog wel zo’n steengrill tegel!” Wij schoten weer in de lach met de gedachte aan een warm tegelpad op de rug van zo’n arm gestresst slachtoffer. Neef Nitus niet, die draaide zijn fiets: “Jullie nemen me weer in de maling!”, mopperde hij, terwijl hij zijn krakende tweewieler de sporen gaf. We hadden toch een beetje medelijden.

Ome Arie 78

Het was een zonovergoten maandag, iets wat haast vanzelfsprekend leek op de eerste schooldag van onze jeugd. We reden nog even langs wat haventjes: Numansdorp, de Hitsert (Zuid-Beijerland) en bezochten zelfs vluchtig ‘De Put’ een van origine illegale haven ten westen van het veer richting Tiengemeten bij Nieuwendijk. Ook tuurden we nog enige tijd over het water. Zonder een spoor van de ‘Dolle Mina’, de Staverse jol van juffrouw Jet, te bekennen. Ome Arie kreeg iets berustends over zich, maar ook iets triests. Ik plaagde hem er een beetje mee en noemde hem een ‘droefboer’. Hij kon er slechts om glimlachen. Ik had medelijden met hem, en reageerde enthousiast, toen nicht Arie mij op mijn mobieltje belde of we zin hadden in een gezamenlijk biertje. Die middag, gewoon bij de haven in ons vertrouwde dorp. Herman en hij hadden ook nog geen nadere berichten over de zoektocht, maar het was immers ome Arie’s verjaardag? Ik schrok. 21 Augustus! Ik was door al dat gezoek helemaal ome Arie’s 78e verjaardag vergeten! De jarige, die het volgens mij zelf ook vergeten was, werd weer iets vrolijker door dit vooruitzicht. We spraken af elkaar rond vier uur weer bij ons bankje bij de haven te treffen. Een prima idee, want onze hofleverancier van pijptabak in de Voorstraat, was op maandagmiddagen open.
Toen ik even voor de afgesproken tijd op mijn scootertje ons bankje naderde zag ik tot mijn verbazing een drukte van jewelste. Hordes kinderen met ouders. Allemaal familie van mijn vriend! Die moesten net na hun eerste schooldag hier naartoe gekomen zijn om ome Arie te feliciteren! De roze zalmschouw van nicht Arie en zijn Herman lag aan de passantensteiger en Riek, Arie’s Riek, zat arm in arm naast haar glimmende ome Arie. Ik gaf hem een hand en een blikje pijptabak en ging op het puntje van de bank zitten. Uit de richting van de ‘Heeren van Beijerland’ kwamen twee obers met drankjes. Op het moment, dat we het glas op de jarige wilden heffen klonk er een beetje lullig scheepstoetertje. Een gepavoisseerde Staverse jol gleed statig ons haventje in! Nicht Arie knipoogde naar me en ik begreep, ook doordat de ‘Dolle Mina’ versierd was, dat dit alles door de heren zo in scene gezet was. Als verrassing voor onze oude melkveehouder. Ome Arie stond op, dronk in één teug zijn borrel op en haastte zich om juffrouw Jet te helpen met afmeren. Ik schoof ondertussen stiekem in de richting van Riek. “Jij vindt het niet ongemakkelijk?”, vroeg ik voorzichtig. “Nee, natuurlijk niet, een man mag toch een gewone vriendin hebben?” En ze stond op om met juffrouw Jet kennis te maken.
Ome Arie kreeg een nieuw glas overhandigd. Hij maande tot stilte en sprak: “Wisten jullie, dat mijn verjaardag vandaag toevallig samenvalt met Sint Juttemis?” Er klonk luid gejuich en iedereen spoedde zich naar de GEBO voor een ijsje. Juffrouw Jet bekeek dit alles met een verbaasd gezicht. Ik legde uit: “Wanneer kinderen aan ome Arie een ijsje vragen antwoordt hij steevast: ‘met Sint Juttemis’. En af en toe is het Sint Juttemis en trakteert hij op ijs. Toevallig(!) vandaag op zijn verjaardag!” Juffrouw Jet lachte een klaterende lach, die onze harten deed smelten…

Zalm-roze

We zaten een beetje besluiteloos in de ‘gouden koets’ voor de deur bij ome Arie. We beseften, dat onze zoektocht met het verstrijken van de tijd steeds hopelozer werd. “Hoe snel kan zo’n Staverse jol eigenlijk varen?”, vroeg ome Arie. Ik wist het ook niet precies, maar gokte: “Hooguit zo’n tien kilometer per uur, afhankelijk van de wind?” Ik startte de motor en reed langzaam weg. “En het heeft behoorlijk gewaaid, de laatste dagen.” Mijn bijrijder zweeg. “Maar wanneer het te hard waait is het verstandiger niet te gaan zeilen.” Dit zei ik meer om hem niet alle hoop te ontnemen. “Strijensas proberen?” Hij knikte, waarop ik gas gaf richting de bedoelde uithoek van de Hoeksche Waard. Ome Arie genoot minder van de rit dan de eerste dagen. Hij zat wat stilletjes voor zich uit te staren. Vanwege de te verwachten drukte op de provinciale weg richting Kiltunnel (Dit vanwege de afsluiting van de Heinenoordtunnel) vermeed ik deze en reed binnendoor langs Klaaswaal over Numansdorp richting Strijen. En daarvandaan naar ‘het Sas’. Er was weinig te beleven in het kleine haventje. We keken of we ergens een Staverse jol zagen, maar wilden net teleurgesteld afdruipen, toen een bekende gestalte op ons met kleine dribbelpasjes op ons af kwam. Nicht Arie! Die had ik sinds de 75e verjaardag van ome Arie, drie jaar geleden, niet meer gezien. “Ome Arie, wat moet u nou hier?” Hij omhelsde de aangesprokene hartelijk. Deze reageerde, als altijd bij al teveel intimiteit, ietwat verlegen. “Arie, knul, wat doe jij dan hier?” De ‘knul’ schudde mij ook hartelijk de hand. “Wij zijn naar de ‘Canal Pride’ in Amsterdam geweest! Met de boot!” In de verte kwam nu ook Herman, de man van Arie, aangelopen. Ook diens begroeting was allerhartelijkst: “Kom even aan boord, dan zet ik een bakkie koffie!” Dat leek ons wel een best plan, dus we volgden het verliefde stel de steiger op. In de laatste box lag de zalmschouw (eh, zalmdrijver), die vroeger ooit van Ome Arie was geweest. Helemaal roze geverfd en met een regenboogvlag achterop. De oude veehouder stond als aan de grond genageld: “Wa-wa-wat heb je met m’n boot gedaan?” stamelde hij. De heren keken hem trots aan: “ zoals gezegd; we zijn naar de Canal pride in Amsterdam geweest. Deze kleur is daar speciaal voor: zalm-roze!” Ome Arie stond met zijn mond open naar adem te happen. “Koffie, oom en meneer Ype?” Herman ging direct in de weer met een fluitketeltje. Ik kon mijn lachen niet inhouden om het gezicht, waarmee hij aan boord van het liefdesbootje stapte. Hij keek even rond, of niemand hem gezien had en dook toen letterlijk onder de grote buiskap, bang in het roze vaartuig gezien te worden. Nicht Arie had een beetje medelijden met zijn oom. “Deze winter krijgt hij weer zijn oorspronkelijke kleuren terug, oom”, troostte hij! De oom zuchtte van verlichting. “Het was alleen maar, omdat we nu een keer tijd hadden om met de boot naar Amsterdam te gaan voor de Pride…”  

De koffie smaakte uitstekend, en Herman zou Herman niet zijn, wanneer hij er niet iets lekkers bij tevoorschijn kon toveren; zelfgebakken koekjes. “Ze beginnen wel wat oud te worden, maar zijn redelijk eetbaar gebleven in het oude koekblik van mijn oma”, verontschuldigde hij zich nog. 

Al snel kwam het gesprek op onze zoektocht naar Juffrouw Jet. “Een beetje verliefd, ome Arie?”, plaagde neef Arie. Oomlief kreeg een beetje een kleur: “Nee, natuurlijk niet, ik ben getrouwd!” Herman deelde grijnzend nog een koekje uit. “Ik, eh, we vinden haar gewoon een leuk mens!” Ik knikte ter ondersteuning van mijn nu toch wat verlegen vriend. Neef Arie sloeg zijn oom vriendschappelijk op de schouder: “We plagen je alleen maar, oom!” Deze kon er nu ook wel om lachen. Het gesprek kwam weer terug op onze missie. “We hebben inderdaad een hele fraaie Staverse jol gezien!” Weer een spoor! “Gisteren in Middelharnis.” De ander knikte: “We hebben nog even met die aardige dame gekletst. Inderdaad, aardige vrouw!” Wij waren één en al oor. “Ze lag daar een paar dagen ‘verwaaid’”. (Dat is, wanneer een schip niet verder kan in verband met te harde wind)

“Nog een bakkie?” Dat wilden we wel, dus Herman ging weer koffie inschenken. “Weten jullie ook, waar ze naartoe is gegaan?”, vroeg ik, stiknieuwsgierig. De heren schudden het hoofd: “Nee, niet naar gevraagd!” Ome Arie ging teleurgesteld zijn pijp zitten stoppen. Ik volgde, even teleurgesteld, zijn voorbeeld. “Zo komen we niet verder.” We dronken onze koffie. “Maar we willen wel helpen zoeken!” zeiden de varensgasten in koor, “We hebben toch nog even vakantie!” Dat aanbod deed ome Arie weer opklaren. “Dat zou fijn zijn, want door alle wegafsluitingen kunnen wíj heel moeilijk naar Den Bommel of Stad aan het Haringvliet gaan.”, merkte ik op. Ome Arie knikte. Onze zoektocht zou wellicht dan toch nog wat op kunnen gaan leveren. Tevreden stapten we nadat onze pijpjes waren opgerookt, van boord, maar vergaten de heren niet op het hart te drukken, vooral Juffrouw Jet’s telefoonnummer te vragen, mochten ze haar vinden. 

Zo bleek Strijensas toch een goede keuze, concludeerden we, eenmaal terug op weg naar Oud-Beijerland. 



Het ongeluk

Het bankjes bij de haven van Numansdorp waren leeg. Wel stonden er boven op de dijk, recht tegenover het Schippershuis een viertal gepensioneerden leunend op hun fiets de toestand in hun wereld te bespreken. We beklommen de hoge trap richting informatie. De AOW-ers volgden onze inspanning. Nog voordat we iets hadden kunnen vragen begon een grijsaard met een oude Gazelle fiets: “Jullie komen zeker vanwege dat ongeluk, een paar weken geleden?” Wij hadden nog niet genoeg lucht om te antwoorden. De Gazelle vervolgde, meer tegen zijn companen dan tegen ons: “Ik zei toch, dat er een luchtje aan dat zaakje zat?” De anderen knikten, terwijl wij elkaar vertwijfeld aankeken. Waar had hij het over? Ome Arie had het eerste weer voldoende lucht: “Welk ongeluk?” Nu keken de fietsers verbaasd: “Weet u dat dan niet?” Gevieren schudden ze hun grijze koppen. De eigenaar van een elektrisch ondersteunde Sparta wees naar de haven: “Er landde zelfs een traumahelikopter!” Er werd weer vierkoppig geknikt. “Ja, dat was me wat!” Wij begrepen er niets van, maar waren opgelucht, want een paar weken geleden was Juffrouw Jet nog ongedeerd. De Gazelle hernam het woord: “Er was een oudere man van zijn boot gevallen. En behoorlijk gewond!” De Sparta ging verder: “Anders was die helikopter hier natuurlijk niet naartoe gekomen!” Een Koga Miyata met een koddig helmpje nog op zijn kop deed ook een duit in het zakje: “En ook nog een ambulance!” Zo te horen hadden de heren een topdag beleefd in het doorgaans zo rustige Numansdorp. “Volgens mij was het niet zomaar een ongeluk. Er was ook politie bij!” Het viertal keek nu onze kant op: “Zijn jullie van de verzekering, of van de politie?” “”Ome Arie werd nieuwsgierig en wilde er nu meer van weten. Hij gaf wijselijk geen antwoord op de vraag over onze hoedanigheid: “Hoe bedoelt u: ‘Het was niet zomaar een ongeluk?” Het werd even stil. De vierde fietser, Gazelle 2, probeerde de boel nog wat te relativeren: “Ach, dat zijn maar speculaasjes…” Ik probeerde niet te lachen om deze woordkeuze. “Ach, jij weet altijd alles beter. Als een opgeschoten knul aan jou vrasgt, of hij een proefritje op je nieuwe fiets mag maken, geef je hem je Gazelle zo mee, om hem nooit meer terug te zien!”, zei Gazelle 1, “Het was gewoon een aanslag!” Sparta en Koga moesten lachen om het voorbeeld, maar waren het duidelijk met hem eens. Sparta mompelde over het fietsendief incident zelfs nog “Echt gebeurd!”
Rechercheur Arie zei verder niets, maar keek vragend. Gazelle 1 vervolgde: “Een vriend van me lag twee boxen verderop met zijn boot en die heeft alles gezien!” Het klonk triomfantelijk. “Toen de ongelukkige schipper net was afgevoerd ging het regenen…!” Hij zweeg even om het effect te verhogen; “en toen hij langs dat scheepje liep, zag hij, dat het hele voordek schuimde!” “Schuimde?”, herhaalde ome Arie verbaasd. “Schuimde!”, bevestigde Gazelle 1: “Groene zeep!” Er ging ons nu een lichtje op. “Was het een nogal fraai klassiek motorscheepje, met kabelaring en een leguaan?” Ome Arie maakte mijn zin af: “En was dat kreng van een wijf daar ook nog aan boord?” De heren knikten bevestigend. Koga voegde er nog aan toe: “De ambulancebroeders moesten van dat mens zelfs hun schoenen uitdoen voordat ze aan boord kwamen om die arme stakker te helpen!” De bende van vier wist nu zeker, dat wij de zaak onderzochten. Maar dat deden we dus niet, want wij wisten allang hoe die vork in de steel zat… ( voor degenen die het niet weten: zie verhaal ‘vrouw overboord op swartboek.nl) We moesten er bijna om lachen. Ome Arie haalde zijn telefoon tevoorschijn en toonde de foto van de Staverse jol: “Heeft iemand van u dit bootje onlangs nog gezien?” Hij ging alle heren langs. Ze schudden allen ontkennend hun grijze kop. “Is dat een handlanger?”, vroeg Sparta sensatiebelust. Agent Arie haastte zich te zeggen, dat dit helemaal niets met het ongeluk te maken had. Want je weet nooit of Juffrouw Jet ooit nog in Numansdorp zou aanleggen.
In de auto op weg naar huis konden we er wel om lachen, terwijl we het toch wel zielig voor de onfortuinlijke schipper vonden. “Wie het dek insmeert voor een ander, valt zelf op zijn bek!”, verzon ome Arie. Later hoorden we via via, dat de ongelukkige echtgenoot goed herstelde van zijn verwondingen.

Voor anker

Na ons bezoek, zaterdag, aan Bolle Bertus in Numansdorp was ik nog maar net op tijd geweest om de wedstrijd van ‘mijn’ Zinkwegse Boys te bezoeken. Gelukkig hadden de Boys gewonnen. En waren mijn gedachten even niet bij de zoektocht naar Juffrouw Jet. Zondag moest ik als altijd samen met mijn lief maaltijden bezorgen bij andere bejaarden. (Ome Arie placht mij in die hoedanigheid altijd ‘de voerman’ te noemen.) Daarna kregen we bezoek, dus de zondag ging als zoekdag verloren.
Maar niet voor ome Arie, zo vertelde deze mij op maandagmorgen toen hij in de gouden koets stapte. Hij had een spoor gevonden toen hij met een bosje bloemen langs was gegaan bij de vrouw van ‘het loze vissertje’ in het hospice. Hij wilde dan wel geen bekende Hoeksche Waarder zijn, maar wel wanneer hij daar iemand een plezier mee zou kunnen doen… Ik was ontroerd door zijn daad. Het bewees zijn grote innerlijke beschaving, een zeldzaam goed heden ten dage. In het hospice was hij in gesprek geraakt met iemand, die de ‘Dolle Mina’ gezien had. Ze had voor anker gelegen onder (ten zuiden van) het eiland Tiengemeten. De verteller had naast het scheepje een dame in het water gezien. Gezien de afstand was het moeilijk te zien geweest, maar zijn vrouw had hem geweigerd de verrekijker aan te geven, daar ze volgens haar geen badpak had gedragen. Ik moest glimlachen: Dat klonk wel als Juffrouw Jet. Schijt aan de hele wereld.
Ook ome Arie had een grijns op zijn oude boerenkop. “Dus wellicht is ze toch nog niet zo ver weg!” Hoopvol zetten we koers naar Willemstad, daar ook daar redelijk dichtbij de haven een winkel is, in tegenstelling tot Strijensas. Want als ze een paar dagen voor anker had gelegen zou ze toch moeten foerageren. Wellicht zouden we dan op de terugweg nogmaals even de haven van Numansdorp zouden bezoeken. We gingen nog wel even langs een bakker voor verse pindakoeken. De gouden koets begon steeds meer op een bakkerskar te lijken.
Willemstad kent een voor zo’n klein plaatsje een behoorlijk aantal ligplaatsen voor plezierjachten, verspreid over een aantal havens. We liepen ze allemaal langs, maar de Staverse jol was nergens te bekennen. Teleurgesteld en een beetje moe dronken we op het terras van ‘Het wapen van Willemstad’ een kop koffie en aten er stiekem de ietwat verschraalde gevulde koeken van de eerste zoekdag bij. “Nog even in Numansdorp kijken?”, vroeg ik op de terugweg naar de auto. Ome Arie knikte. Hij zag er wat moedeloos uit.