Het was huilerig weer. Ik ontmoette ome Arie ditmaal niet bij het haventje, maar op de begraafplaats. Een toevallig gemeenschappelijke bekende was overleden. Op zich niet zo gek in een klein dorp als het onze.
Na de sobere plechtigheid liepen we samen nog even over het kerkhof en lazen de grafteksten, die vaak in slechts enkele woorden een hele historie vertelden. Jonge mensen, oude mensen. Waarbij we constateerden, dat het begrip ‘oud’ relatief is. Wat we als kind stokoud vonden, was nu opeens jong. Een moment van bezinning.
Ome Arie sloeg een pad in met nog vrij verse graven. “Even langs ome Cor en tante Co.”
Ik keek verbaasd, want hij had me niet verteld, dat zijn lievelingstante, een zus van zijn moeder, ook was overleden. Hij begreep mijn verbazing: “Had ik dat niet verteld? Het is al paar maanden geleden. Zoals verwacht niet lang na ome Cor. Die twee konden niet zonder elkaar.” Hij pakte zijn pijp en nam plaats op een toevallig bankje. Ik ging naast hem zitten en volgde zijn voorbeeld. De oude veeboer stak zijn rookgenot aan en blies een stevige wolk uit. “Die twee…” Hij wees in de richting, waar ik de laatste rustplaats van zijn oom en tante vermoedde.
“hebben het niet altijd gemakkelijk gehad.” Even leek hij te twijfelen of hij mij ermee wilde ‘lastigvallen’. “Tante Co was onderwijzeres maar moest stoppen met werken toen ze zwanger werd.” Ik wist, dat dat in die tijd heel gebruikelijk was. Zelfs in het onderwijs. “Ome Cor werkte bij een loonbedrijf als landarbeider. Het ontslag van zijn lief betekende een enorme aderlating voor het prille gezinnetje. Maar ze waren heel zuinig en vooral snel tevreden.” Ik knikte. Tevredenheid is een groot goed. “Zo kreeg ome Cor op zijn verjaardag een speld om het laatste peukje van zijn bolknak op te prikken!” Ik keek even vragend opzij. “Zodat hij bij het laatste haaltje zijn vingers niet zou branden!” Ik kon een glimlach niet onderdrukken. “Hij kreeg van tante Co een klein zakgeldje voor zijn favoriete sigaren: Hofnar bolknak. Hij deed heel lang met z’n rokertje. Vaak had hij hem in zijn mond, maar was die peuk allang uit!” Hij stond op en we liepen langzaam verder. Bij het graf hielden we stil. Er stonden drie namen op de steen. Ik keek ome Arie aan. “Ze verloren hun kindje bij de watersnoodramp.” Er viel een diepe stilte. Soms lijkt de tijd even stil te staan, even onbelangrijk. “Tante Co is er nooit overheen gekomen. Ome Cor waarschijnlijk ook niet, maar die liet het niet merken.” Ik schraapte mijn keel: “En nooit meer kinderen gekregen?” Ome Arie schudde zijn grijze kop. “Ze berustten in hun lot, verwenden de neefjes en nichtjes en steunden elkaar! Ik ging regelmatig langs hun kleine knusse huisje voor een bakkie koffie. Hele sterke. Uit zo’n stenen potje. En natuurlijk met een schepje Buisman. Dan deed tante Co er een flinke scheut warme melk bij en een Maria-kaakje!” Zoete herinneringen. Ome Arie stond nog even in gedachten. Ik stoorde hem maar niet en las de tekst op de grafsteen. In sierlijke maar bescheiden letters stond er: ‘Samen sterk’
Het begon zachtjes te regenen.