Zalm-roze

We zaten een beetje besluiteloos in de ‘gouden koets’ voor de deur bij ome Arie. We beseften, dat onze zoektocht met het verstrijken van de tijd steeds hopelozer werd. “Hoe snel kan zo’n Staverse jol eigenlijk varen?”, vroeg ome Arie. Ik wist het ook niet precies, maar gokte: “Hooguit zo’n tien kilometer per uur, afhankelijk van de wind?” Ik startte de motor en reed langzaam weg. “En het heeft behoorlijk gewaaid, de laatste dagen.” Mijn bijrijder zweeg. “Maar wanneer het te hard waait is het verstandiger niet te gaan zeilen.” Dit zei ik meer om hem niet alle hoop te ontnemen. “Strijensas proberen?” Hij knikte, waarop ik gas gaf richting de bedoelde uithoek van de Hoeksche Waard. Ome Arie genoot minder van de rit dan de eerste dagen. Hij zat wat stilletjes voor zich uit te staren. Vanwege de te verwachten drukte op de provinciale weg richting Kiltunnel (Dit vanwege de afsluiting van de Heinenoordtunnel) vermeed ik deze en reed binnendoor langs Klaaswaal over Numansdorp richting Strijen. En daarvandaan naar ‘het Sas’. Er was weinig te beleven in het kleine haventje. We keken of we ergens een Staverse jol zagen, maar wilden net teleurgesteld afdruipen, toen een bekende gestalte op ons met kleine dribbelpasjes op ons af kwam. Nicht Arie! Die had ik sinds de 75e verjaardag van ome Arie, drie jaar geleden, niet meer gezien. “Ome Arie, wat moet u nou hier?” Hij omhelsde de aangesprokene hartelijk. Deze reageerde, als altijd bij al teveel intimiteit, ietwat verlegen. “Arie, knul, wat doe jij dan hier?” De ‘knul’ schudde mij ook hartelijk de hand. “Wij zijn naar de ‘Canal Pride’ in Amsterdam geweest! Met de boot!” In de verte kwam nu ook Herman, de man van Arie, aangelopen. Ook diens begroeting was allerhartelijkst: “Kom even aan boord, dan zet ik een bakkie koffie!” Dat leek ons wel een best plan, dus we volgden het verliefde stel de steiger op. In de laatste box lag de zalmschouw (eh, zalmdrijver), die vroeger ooit van Ome Arie was geweest. Helemaal roze geverfd en met een regenboogvlag achterop. De oude veehouder stond als aan de grond genageld: “Wa-wa-wat heb je met m’n boot gedaan?” stamelde hij. De heren keken hem trots aan: “ zoals gezegd; we zijn naar de Canal pride in Amsterdam geweest. Deze kleur is daar speciaal voor: zalm-roze!” Ome Arie stond met zijn mond open naar adem te happen. “Koffie, oom en meneer Ype?” Herman ging direct in de weer met een fluitketeltje. Ik kon mijn lachen niet inhouden om het gezicht, waarmee hij aan boord van het liefdesbootje stapte. Hij keek even rond, of niemand hem gezien had en dook toen letterlijk onder de grote buiskap, bang in het roze vaartuig gezien te worden. Nicht Arie had een beetje medelijden met zijn oom. “Deze winter krijgt hij weer zijn oorspronkelijke kleuren terug, oom”, troostte hij! De oom zuchtte van verlichting. “Het was alleen maar, omdat we nu een keer tijd hadden om met de boot naar Amsterdam te gaan voor de Pride…”  

De koffie smaakte uitstekend, en Herman zou Herman niet zijn, wanneer hij er niet iets lekkers bij tevoorschijn kon toveren; zelfgebakken koekjes. “Ze beginnen wel wat oud te worden, maar zijn redelijk eetbaar gebleven in het oude koekblik van mijn oma”, verontschuldigde hij zich nog. 

Al snel kwam het gesprek op onze zoektocht naar Juffrouw Jet. “Een beetje verliefd, ome Arie?”, plaagde neef Arie. Oomlief kreeg een beetje een kleur: “Nee, natuurlijk niet, ik ben getrouwd!” Herman deelde grijnzend nog een koekje uit. “Ik, eh, we vinden haar gewoon een leuk mens!” Ik knikte ter ondersteuning van mijn nu toch wat verlegen vriend. Neef Arie sloeg zijn oom vriendschappelijk op de schouder: “We plagen je alleen maar, oom!” Deze kon er nu ook wel om lachen. Het gesprek kwam weer terug op onze missie. “We hebben inderdaad een hele fraaie Staverse jol gezien!” Weer een spoor! “Gisteren in Middelharnis.” De ander knikte: “We hebben nog even met die aardige dame gekletst. Inderdaad, aardige vrouw!” Wij waren één en al oor. “Ze lag daar een paar dagen ‘verwaaid’”. (Dat is, wanneer een schip niet verder kan in verband met te harde wind)

“Nog een bakkie?” Dat wilden we wel, dus Herman ging weer koffie inschenken. “Weten jullie ook, waar ze naartoe is gegaan?”, vroeg ik, stiknieuwsgierig. De heren schudden het hoofd: “Nee, niet naar gevraagd!” Ome Arie ging teleurgesteld zijn pijp zitten stoppen. Ik volgde, even teleurgesteld, zijn voorbeeld. “Zo komen we niet verder.” We dronken onze koffie. “Maar we willen wel helpen zoeken!” zeiden de varensgasten in koor, “We hebben toch nog even vakantie!” Dat aanbod deed ome Arie weer opklaren. “Dat zou fijn zijn, want door alle wegafsluitingen kunnen wíj heel moeilijk naar Den Bommel of Stad aan het Haringvliet gaan.”, merkte ik op. Ome Arie knikte. Onze zoektocht zou wellicht dan toch nog wat op kunnen gaan leveren. Tevreden stapten we nadat onze pijpjes waren opgerookt, van boord, maar vergaten de heren niet op het hart te drukken, vooral Juffrouw Jet’s telefoonnummer te vragen, mochten ze haar vinden. 

Zo bleek Strijensas toch een goede keuze, concludeerden we, eenmaal terug op weg naar Oud-Beijerland.