Ome Arie 78

Het was een zonovergoten maandag, iets wat haast vanzelfsprekend leek op de eerste schooldag van onze jeugd. We reden nog even langs wat haventjes: Numansdorp, de Hitsert (Zuid-Beijerland) en bezochten zelfs vluchtig ‘De Put’ een van origine illegale haven ten westen van het veer richting Tiengemeten bij Nieuwendijk. Ook tuurden we nog enige tijd over het water. Zonder een spoor van de ‘Dolle Mina’, de Staverse jol van juffrouw Jet, te bekennen. Ome Arie kreeg iets berustends over zich, maar ook iets triests. Ik plaagde hem er een beetje mee en noemde hem een ‘droefboer’. Hij kon er slechts om glimlachen. Ik had medelijden met hem, en reageerde enthousiast, toen nicht Arie mij op mijn mobieltje belde of we zin hadden in een gezamenlijk biertje. Die middag, gewoon bij de haven in ons vertrouwde dorp. Herman en hij hadden ook nog geen nadere berichten over de zoektocht, maar het was immers ome Arie’s verjaardag? Ik schrok. 21 Augustus! Ik was door al dat gezoek helemaal ome Arie’s 78e verjaardag vergeten! De jarige, die het volgens mij zelf ook vergeten was, werd weer iets vrolijker door dit vooruitzicht. We spraken af elkaar rond vier uur weer bij ons bankje bij de haven te treffen. Een prima idee, want onze hofleverancier van pijptabak in de Voorstraat, was op maandagmiddagen open.
Toen ik even voor de afgesproken tijd op mijn scootertje ons bankje naderde zag ik tot mijn verbazing een drukte van jewelste. Hordes kinderen met ouders. Allemaal familie van mijn vriend! Die moesten net na hun eerste schooldag hier naartoe gekomen zijn om ome Arie te feliciteren! De roze zalmschouw van nicht Arie en zijn Herman lag aan de passantensteiger en Riek, Arie’s Riek, zat arm in arm naast haar glimmende ome Arie. Ik gaf hem een hand en een blikje pijptabak en ging op het puntje van de bank zitten. Uit de richting van de ‘Heeren van Beijerland’ kwamen twee obers met drankjes. Op het moment, dat we het glas op de jarige wilden heffen klonk er een beetje lullig scheepstoetertje. Een gepavoisseerde Staverse jol gleed statig ons haventje in! Nicht Arie knipoogde naar me en ik begreep, ook doordat de ‘Dolle Mina’ versierd was, dat dit alles door de heren zo in scene gezet was. Als verrassing voor onze oude melkveehouder. Ome Arie stond op, dronk in één teug zijn borrel op en haastte zich om juffrouw Jet te helpen met afmeren. Ik schoof ondertussen stiekem in de richting van Riek. “Jij vindt het niet ongemakkelijk?”, vroeg ik voorzichtig. “Nee, natuurlijk niet, een man mag toch een gewone vriendin hebben?” En ze stond op om met juffrouw Jet kennis te maken.
Ome Arie kreeg een nieuw glas overhandigd. Hij maande tot stilte en sprak: “Wisten jullie, dat mijn verjaardag vandaag toevallig samenvalt met Sint Juttemis?” Er klonk luid gejuich en iedereen spoedde zich naar de GEBO voor een ijsje. Juffrouw Jet bekeek dit alles met een verbaasd gezicht. Ik legde uit: “Wanneer kinderen aan ome Arie een ijsje vragen antwoordt hij steevast: ‘met Sint Juttemis’. En af en toe is het Sint Juttemis en trakteert hij op ijs. Toevallig(!) vandaag op zijn verjaardag!” Juffrouw Jet lachte een klaterende lach, die onze harten deed smelten…

Zalm-roze

We zaten een beetje besluiteloos in de ‘gouden koets’ voor de deur bij ome Arie. We beseften, dat onze zoektocht met het verstrijken van de tijd steeds hopelozer werd. “Hoe snel kan zo’n Staverse jol eigenlijk varen?”, vroeg ome Arie. Ik wist het ook niet precies, maar gokte: “Hooguit zo’n tien kilometer per uur, afhankelijk van de wind?” Ik startte de motor en reed langzaam weg. “En het heeft behoorlijk gewaaid, de laatste dagen.” Mijn bijrijder zweeg. “Maar wanneer het te hard waait is het verstandiger niet te gaan zeilen.” Dit zei ik meer om hem niet alle hoop te ontnemen. “Strijensas proberen?” Hij knikte, waarop ik gas gaf richting de bedoelde uithoek van de Hoeksche Waard. Ome Arie genoot minder van de rit dan de eerste dagen. Hij zat wat stilletjes voor zich uit te staren. Vanwege de te verwachten drukte op de provinciale weg richting Kiltunnel (Dit vanwege de afsluiting van de Heinenoordtunnel) vermeed ik deze en reed binnendoor langs Klaaswaal over Numansdorp richting Strijen. En daarvandaan naar ‘het Sas’. Er was weinig te beleven in het kleine haventje. We keken of we ergens een Staverse jol zagen, maar wilden net teleurgesteld afdruipen, toen een bekende gestalte op ons met kleine dribbelpasjes op ons af kwam. Nicht Arie! Die had ik sinds de 75e verjaardag van ome Arie, drie jaar geleden, niet meer gezien. “Ome Arie, wat moet u nou hier?” Hij omhelsde de aangesprokene hartelijk. Deze reageerde, als altijd bij al teveel intimiteit, ietwat verlegen. “Arie, knul, wat doe jij dan hier?” De ‘knul’ schudde mij ook hartelijk de hand. “Wij zijn naar de ‘Canal Pride’ in Amsterdam geweest! Met de boot!” In de verte kwam nu ook Herman, de man van Arie, aangelopen. Ook diens begroeting was allerhartelijkst: “Kom even aan boord, dan zet ik een bakkie koffie!” Dat leek ons wel een best plan, dus we volgden het verliefde stel de steiger op. In de laatste box lag de zalmschouw (eh, zalmdrijver), die vroeger ooit van Ome Arie was geweest. Helemaal roze geverfd en met een regenboogvlag achterop. De oude veehouder stond als aan de grond genageld: “Wa-wa-wat heb je met m’n boot gedaan?” stamelde hij. De heren keken hem trots aan: “ zoals gezegd; we zijn naar de Canal pride in Amsterdam geweest. Deze kleur is daar speciaal voor: zalm-roze!” Ome Arie stond met zijn mond open naar adem te happen. “Koffie, oom en meneer Ype?” Herman ging direct in de weer met een fluitketeltje. Ik kon mijn lachen niet inhouden om het gezicht, waarmee hij aan boord van het liefdesbootje stapte. Hij keek even rond, of niemand hem gezien had en dook toen letterlijk onder de grote buiskap, bang in het roze vaartuig gezien te worden. Nicht Arie had een beetje medelijden met zijn oom. “Deze winter krijgt hij weer zijn oorspronkelijke kleuren terug, oom”, troostte hij! De oom zuchtte van verlichting. “Het was alleen maar, omdat we nu een keer tijd hadden om met de boot naar Amsterdam te gaan voor de Pride…”  

De koffie smaakte uitstekend, en Herman zou Herman niet zijn, wanneer hij er niet iets lekkers bij tevoorschijn kon toveren; zelfgebakken koekjes. “Ze beginnen wel wat oud te worden, maar zijn redelijk eetbaar gebleven in het oude koekblik van mijn oma”, verontschuldigde hij zich nog. 

Al snel kwam het gesprek op onze zoektocht naar Juffrouw Jet. “Een beetje verliefd, ome Arie?”, plaagde neef Arie. Oomlief kreeg een beetje een kleur: “Nee, natuurlijk niet, ik ben getrouwd!” Herman deelde grijnzend nog een koekje uit. “Ik, eh, we vinden haar gewoon een leuk mens!” Ik knikte ter ondersteuning van mijn nu toch wat verlegen vriend. Neef Arie sloeg zijn oom vriendschappelijk op de schouder: “We plagen je alleen maar, oom!” Deze kon er nu ook wel om lachen. Het gesprek kwam weer terug op onze missie. “We hebben inderdaad een hele fraaie Staverse jol gezien!” Weer een spoor! “Gisteren in Middelharnis.” De ander knikte: “We hebben nog even met die aardige dame gekletst. Inderdaad, aardige vrouw!” Wij waren één en al oor. “Ze lag daar een paar dagen ‘verwaaid’”. (Dat is, wanneer een schip niet verder kan in verband met te harde wind)

“Nog een bakkie?” Dat wilden we wel, dus Herman ging weer koffie inschenken. “Weten jullie ook, waar ze naartoe is gegaan?”, vroeg ik, stiknieuwsgierig. De heren schudden het hoofd: “Nee, niet naar gevraagd!” Ome Arie ging teleurgesteld zijn pijp zitten stoppen. Ik volgde, even teleurgesteld, zijn voorbeeld. “Zo komen we niet verder.” We dronken onze koffie. “Maar we willen wel helpen zoeken!” zeiden de varensgasten in koor, “We hebben toch nog even vakantie!” Dat aanbod deed ome Arie weer opklaren. “Dat zou fijn zijn, want door alle wegafsluitingen kunnen wíj heel moeilijk naar Den Bommel of Stad aan het Haringvliet gaan.”, merkte ik op. Ome Arie knikte. Onze zoektocht zou wellicht dan toch nog wat op kunnen gaan leveren. Tevreden stapten we nadat onze pijpjes waren opgerookt, van boord, maar vergaten de heren niet op het hart te drukken, vooral Juffrouw Jet’s telefoonnummer te vragen, mochten ze haar vinden. 

Zo bleek Strijensas toch een goede keuze, concludeerden we, eenmaal terug op weg naar Oud-Beijerland. 



Het ongeluk

Het bankjes bij de haven van Numansdorp waren leeg. Wel stonden er boven op de dijk, recht tegenover het Schippershuis een viertal gepensioneerden leunend op hun fiets de toestand in hun wereld te bespreken. We beklommen de hoge trap richting informatie. De AOW-ers volgden onze inspanning. Nog voordat we iets hadden kunnen vragen begon een grijsaard met een oude Gazelle fiets: “Jullie komen zeker vanwege dat ongeluk, een paar weken geleden?” Wij hadden nog niet genoeg lucht om te antwoorden. De Gazelle vervolgde, meer tegen zijn companen dan tegen ons: “Ik zei toch, dat er een luchtje aan dat zaakje zat?” De anderen knikten, terwijl wij elkaar vertwijfeld aankeken. Waar had hij het over? Ome Arie had het eerste weer voldoende lucht: “Welk ongeluk?” Nu keken de fietsers verbaasd: “Weet u dat dan niet?” Gevieren schudden ze hun grijze koppen. De eigenaar van een elektrisch ondersteunde Sparta wees naar de haven: “Er landde zelfs een traumahelikopter!” Er werd weer vierkoppig geknikt. “Ja, dat was me wat!” Wij begrepen er niets van, maar waren opgelucht, want een paar weken geleden was Juffrouw Jet nog ongedeerd. De Gazelle hernam het woord: “Er was een oudere man van zijn boot gevallen. En behoorlijk gewond!” De Sparta ging verder: “Anders was die helikopter hier natuurlijk niet naartoe gekomen!” Een Koga Miyata met een koddig helmpje nog op zijn kop deed ook een duit in het zakje: “En ook nog een ambulance!” Zo te horen hadden de heren een topdag beleefd in het doorgaans zo rustige Numansdorp. “Volgens mij was het niet zomaar een ongeluk. Er was ook politie bij!” Het viertal keek nu onze kant op: “Zijn jullie van de verzekering, of van de politie?” “”Ome Arie werd nieuwsgierig en wilde er nu meer van weten. Hij gaf wijselijk geen antwoord op de vraag over onze hoedanigheid: “Hoe bedoelt u: ‘Het was niet zomaar een ongeluk?” Het werd even stil. De vierde fietser, Gazelle 2, probeerde de boel nog wat te relativeren: “Ach, dat zijn maar speculaasjes…” Ik probeerde niet te lachen om deze woordkeuze. “Ach, jij weet altijd alles beter. Als een opgeschoten knul aan jou vrasgt, of hij een proefritje op je nieuwe fiets mag maken, geef je hem je Gazelle zo mee, om hem nooit meer terug te zien!”, zei Gazelle 1, “Het was gewoon een aanslag!” Sparta en Koga moesten lachen om het voorbeeld, maar waren het duidelijk met hem eens. Sparta mompelde over het fietsendief incident zelfs nog “Echt gebeurd!”
Rechercheur Arie zei verder niets, maar keek vragend. Gazelle 1 vervolgde: “Een vriend van me lag twee boxen verderop met zijn boot en die heeft alles gezien!” Het klonk triomfantelijk. “Toen de ongelukkige schipper net was afgevoerd ging het regenen…!” Hij zweeg even om het effect te verhogen; “en toen hij langs dat scheepje liep, zag hij, dat het hele voordek schuimde!” “Schuimde?”, herhaalde ome Arie verbaasd. “Schuimde!”, bevestigde Gazelle 1: “Groene zeep!” Er ging ons nu een lichtje op. “Was het een nogal fraai klassiek motorscheepje, met kabelaring en een leguaan?” Ome Arie maakte mijn zin af: “En was dat kreng van een wijf daar ook nog aan boord?” De heren knikten bevestigend. Koga voegde er nog aan toe: “De ambulancebroeders moesten van dat mens zelfs hun schoenen uitdoen voordat ze aan boord kwamen om die arme stakker te helpen!” De bende van vier wist nu zeker, dat wij de zaak onderzochten. Maar dat deden we dus niet, want wij wisten allang hoe die vork in de steel zat… ( voor degenen die het niet weten: zie verhaal ‘vrouw overboord op swartboek.nl) We moesten er bijna om lachen. Ome Arie haalde zijn telefoon tevoorschijn en toonde de foto van de Staverse jol: “Heeft iemand van u dit bootje onlangs nog gezien?” Hij ging alle heren langs. Ze schudden allen ontkennend hun grijze kop. “Is dat een handlanger?”, vroeg Sparta sensatiebelust. Agent Arie haastte zich te zeggen, dat dit helemaal niets met het ongeluk te maken had. Want je weet nooit of Juffrouw Jet ooit nog in Numansdorp zou aanleggen.
In de auto op weg naar huis konden we er wel om lachen, terwijl we het toch wel zielig voor de onfortuinlijke schipper vonden. “Wie het dek insmeert voor een ander, valt zelf op zijn bek!”, verzon ome Arie. Later hoorden we via via, dat de ongelukkige echtgenoot goed herstelde van zijn verwondingen.

Voor anker

Na ons bezoek, zaterdag, aan Bolle Bertus in Numansdorp was ik nog maar net op tijd geweest om de wedstrijd van ‘mijn’ Zinkwegse Boys te bezoeken. Gelukkig hadden de Boys gewonnen. En waren mijn gedachten even niet bij de zoektocht naar Juffrouw Jet. Zondag moest ik als altijd samen met mijn lief maaltijden bezorgen bij andere bejaarden. (Ome Arie placht mij in die hoedanigheid altijd ‘de voerman’ te noemen.) Daarna kregen we bezoek, dus de zondag ging als zoekdag verloren.
Maar niet voor ome Arie, zo vertelde deze mij op maandagmorgen toen hij in de gouden koets stapte. Hij had een spoor gevonden toen hij met een bosje bloemen langs was gegaan bij de vrouw van ‘het loze vissertje’ in het hospice. Hij wilde dan wel geen bekende Hoeksche Waarder zijn, maar wel wanneer hij daar iemand een plezier mee zou kunnen doen… Ik was ontroerd door zijn daad. Het bewees zijn grote innerlijke beschaving, een zeldzaam goed heden ten dage. In het hospice was hij in gesprek geraakt met iemand, die de ‘Dolle Mina’ gezien had. Ze had voor anker gelegen onder (ten zuiden van) het eiland Tiengemeten. De verteller had naast het scheepje een dame in het water gezien. Gezien de afstand was het moeilijk te zien geweest, maar zijn vrouw had hem geweigerd de verrekijker aan te geven, daar ze volgens haar geen badpak had gedragen. Ik moest glimlachen: Dat klonk wel als Juffrouw Jet. Schijt aan de hele wereld.
Ook ome Arie had een grijns op zijn oude boerenkop. “Dus wellicht is ze toch nog niet zo ver weg!” Hoopvol zetten we koers naar Willemstad, daar ook daar redelijk dichtbij de haven een winkel is, in tegenstelling tot Strijensas. Want als ze een paar dagen voor anker had gelegen zou ze toch moeten foerageren. Wellicht zouden we dan op de terugweg nogmaals even de haven van Numansdorp zouden bezoeken. We gingen nog wel even langs een bakker voor verse pindakoeken. De gouden koets begon steeds meer op een bakkerskar te lijken.
Willemstad kent een voor zo’n klein plaatsje een behoorlijk aantal ligplaatsen voor plezierjachten, verspreid over een aantal havens. We liepen ze allemaal langs, maar de Staverse jol was nergens te bekennen. Teleurgesteld en een beetje moe dronken we op het terras van ‘Het wapen van Willemstad’ een kop koffie en aten er stiekem de ietwat verschraalde gevulde koeken van de eerste zoekdag bij. “Nog even in Numansdorp kijken?”, vroeg ik op de terugweg naar de auto. Ome Arie knikte. Hij zag er wat moedeloos uit.

Strafspitten

De volgende poging was de haven van Numansdorp. Eh, één van de havens van dat dorp. We hadden beredeneerd, dat Juffrouw Jet voor de gemeentehaven zou kiezen, omdat dat het dichtst bij winkels ligt, want ze zou toch weer eens boodschappen moeten doen. De stemming was na de mislukte poging van gisteren wat minder optimistisch. We beseften dat de kans dat we de Staverse jol zouden vinden naarmate de tijd verstreek steeds kleiner werd. Wellicht was de ‘Dolle Mina’ allang door de Volkeraksluizen richting Zeeland gevaren. Ome Arie had, net als ik, dit keer stroopwafels meegenomen. Die belandden naast de de dag ervoor niet opgegeten gevulde koeken op de achterbank, samen met een thermoskan met die ochtend vers gezette koffie.
Ik parkeerde de ‘gouden koets’ op de kade van het haventje, vlakbij de plek waar vroeger de weegbrug was. Op een bankje zat een dikke oude man met een enorme grijze baard, waaruit een dampend krom pijpje stak. “Krijg nou wat!”, mompelde ome Arie, “Die ken ik!” Dat bleek wederzijds. De baard herkende mijn metgezel ook direct: “Slome Arie! Wat moet jij hier nou? Ouwe Beijerlander!” Ik schoot in de lach om dat ‘slome’. ‘Slome Arie’ schudde de man hartelijk de hand: “Bolle Bertus! Ik had je haast niet herkend met dat struikgewas onder je kin!” Na de hartelijke begroeting stelde ome Arie mij Bolle Bertus voor.”We waren klasgenoten op de agrarische school in Klaaswaal!” Ik stelde me ook voor. We gingen zitten op het bankje. Ome Arie pakte zijn pijp en begon deze te stoppen. Een teken, dat hij niet van plan was op korte termijn weer te vertrekken. Ik volgde daarom zijn voorbeeld maar. De twee oude schoolvrienden haalden herinneringen op. Vooral over hun oude schelmenstreken. Dat ze voor één van die streken voor straf een stuk grond hadden moeten omspitten. Daar waren ze uren mee bezig geweest, maar hadden het fluitend gedaan, vooral om de zich stierlijk vervelende toezichthoudende congierge te pesten. Ik kon me daar niks bij voorstellen, maar begreep, dat ze dat liever deden dan strafregels schrijven. Ondertussen verstreek de tijd. Ik keek een paar keer opzichtig op mijn horloge. Dat hielp weinig. Pas nadat onze pijpjes waren uitgedoofd, kwam ome Arie weer terug in de huidige tijd: “Waar we eigenlijk voor waren gekomen is, dat we op zoek zijn naar zo’n bootje.” Hij toonde op zijn telefoon een afbeelding van een Staverse jol.
Ik was stomverbaasd, dat hij zo bijdehand was geweest om die op te zoeken. “Dat is slim van je, ome Arie!” Hij keek me triomfantelijk aan.
Het goede idee werkte helaas niet. Bolle Bertus schudde zijn hoofd, waarbij de baard koddig heen en weer ging. “Nee, niet gezien…” Teleurgesteld deed mijn vriend zijn telefoon weer in zijn zak. “Misschien hebben ze in de tramhaven zo’n bootje te koop?”, zei bolle Bertus. We besloten geen nadere uitleg te geven. We vertrokken weer. Onverrichterzake.

 

Het loze vissertje

Ome Arie stond me voor de deur van zijn huis al op te wachten. Hij had een tasje bij zich, waarin ik zijn pijp en pijptabak verwachtte, maar dar bleek een verkeerde aanname. “Ik heb een kan koffie voor het geval we Juffrouw Jet niet vinden en gevulde koeken, voor het geval we haar wel vinden!” Ik glimlachte: “Dan hebben we er genoeg, want ik heb ook gevulde koeken!” Ome Arie stapte in en maakte het zich gemakkelijk: stoel iets naar achteren, leuning iets achterover, raampje open. “Dan eten we uw gevulde koeken op, wanneer we haar vandaag níet vinden!”
En zo gingen we op zoek naar Juffrouw Jet.
We hadden een vermoeden, dat ze richting Zuid-Beijerland was gegaan, dus gokten op het haventje bij ‘De Kaai’. We reden door onze mooie Hoeksche Waard. Langs graanvelden, waarop enorme combines langzaam voortrolden onderwijl gedorst graan uitspuugdend in meerijdende, door enorme tractoren voortgetrokken wagens met hoge bakken met achter zich grote wolken graanstof. Een pracht gezicht. Ome Arie snoof de ietwat weeïge geur van de oogst en genoot. “Een mooi seizoen!” Mompelde hij, “Voor de boeren een prachtig seizoen!” Ik knikte. Ik nam bewust de kleinere landweggetjes, langs de Zinkweg, via Het Vuurbaken, over de Zuidzijdsedijk, Noorddijk en dan ‘de stoep af’ naar de Oranjeweg. Daarna naar rechts en een klein stukje verder naar links, richting het water. Het Vuile Gat, dat pas zichtbaar werd toen we bij het haventje van Zuid-Beijerland de dijk op reden. Ik stopte even op het hoogste punt om te genieten van het uitzicht. Rechts het Vuile Gat, links in de verte de Haringvlietbrug. En aan de overkant de punt van Tiengemeten. Ik parkeerde mijn ‘gouden koets’ (zo genoemd vanwege de kleur). We liepen richting het water. In het haventje was, tot onze teleurstelling, nergens een Staverse jol te bekennen. En ook op het water zagen we nergens een gaffelgetuigd scheepje met de typerende bruine zeilen.
Op een klein steigertje, vlak bij het havenlicht, stond een oud baasje te vissen. Ome Arie eropaf: “Goeiemorgen!” Het baasje bromde iets wat waarschijnlijk vriendelijk bedoeld was, terug. “Willen ze bijten?”, vroeg mijn oude vriend de gebruikelijke vraag bij dit soort gelegenheden. “Ze sabbelen er alleen maar aan”, was het ook vaak voorkomende antwoord. Ik kwam ook wat dichterbij. In een vaal emmertje met water zwom één eenzaam voorntje. De oude baas haalde zijn simmetje uit het water. Het haakje was blinkend schoon. Hij pakte zuchtend een stukje brood uit zijn tas, stak het in zijn mond om het vochtig te maken en verpakte er het haakje weer zorgvuldig in. En gooide weer uit. Ik keek wat viezig toe, want ik ben nou eenmaal geen visser. Het dobbertje richtte zich op en bleef parmantig omhoog staan. Onbeweeglijk. “Het maakt niet uit”, bromde het baasje redelijk vriendelijk, “Ik zit hier vooral om even rustig van het uitzicht te genieten”, terwijl hij amper van zijn dobber opkeek. “Heeft u misschien een Staverse jol voorbij zien komen?”, vroeg ome Arie. Het verbaasde me, dat de visser niet verbaasd en vragend omkeek. Zou hij echt weten wat een Staverse jol was? “U bedoelt zo’n grote houten klomp met zeilen er op?” Ome Arie keek mij nu ook verbaasd aan. “Een klassiek zeilbootje, maar zonder zijzwaarden?” Onze bekken vielen open. Hij kon dit alleen weten, wanneer hij de ‘Dolle Mina’ gezien had. “En van die kajuitdeurtjes met glas-in-lood?” Wij waren extatisch: Een spoor van Juffrouw Jet! En dat op de eerste dag van onze zoektocht! De oude baas schudde zijn grijze kop: “Nee, niet gezien…” Hij verlegde zijn dobber een stukje. “Maar hoe weet u dan precies hoe dat scheepje eruit ziet?”, vroegen wij, zowat in koor. “Ik lees de verhalen over ome Arie altijd aan mijn vrouw in het hospice voor. Dat vindt ze leuk.” Ik was teleurgesteld en een beetje trots tegelijk. Ome Arie zo te zien alleen teleurgesteld. De oude baas zuchtte: “Ze heeft niet zo lang meer. Straks ga ik er weer heen. Ik hoop, dat die ‘meneer Ype’, dan wel weer een nieuw verhaal klaar heeft.” Ome Arie keek me aan. Ik trok mijn schouders op: “Ik doe mijn best.” Het vissertje aarzelde even, en keek toen om: “Bent u die ‘meneer Ype’?” Ik knikte. “En dan moet u die ‘ome Arie’ zijn!” Hij legde zijn hengeltje neer en schudde ons onverwacht hartelijk de hand. Ik werd er een beetje verlegen van. “Dat moet ik mijn lief straks vertellen!”, mompelde hij terwijl hij zijn hengeltje weer oppakte. Net op tijd, want er zat weer een voorntje aan. Wij gingen niet lang daarna weer op huis aan. Ik moest snel dit stukkie gaan schrijven…

Roddels

De dag na het vertrek van Juffrouw Jet zaten we een beetje verloren op ons anders zo vertrouwde bankje. We genoten minder dan anders van onze pijpjes en het haventje zag er minder pittoresk uit dan anders. Chagrijnige donkere wolkjes kringelden uit onze pijpen omhoog. Ome Arie was zelfs een beetje boos op mij. En hij had misschien wel gelijk, want door mijn verhaaltjes was hij immers een beetje een bekende Beijerlander geworden. De basis van alle roddel-ellende, want wanneer hij een anonieme, kleurloze veeboer was gebleven, zou niemand de moeite hebben genomen over hem te roddelen. Ik voelde me schuldig.
“Kunt u niet gewoon tegen iedereen zeggen, dat ik eigenlijk niet besta? Dat ik slechts een fantasiefiguur ben, die u uit uw duim hebt gezogen?”, had hij al eens eerder gevraagd, en daar had ik gehoor aan gegeven. Tegen iedereen, die over hem begon, had ik gezegd, dat hij gewoon bedacht was, niet echt bestond. En werd geloofd. Vaak tegen beter weten in, want zoiets bedenk je toch niet?
“Het is allemaal een beetje uit de hand gelopen”, zuchtte ik, “Het spijt me.”
Er viel een lange stilte. We rookten onze pijpen en hadden elk onze eigen gedachten. Had ik hem misbruikt om meer aanzien te krijgen als schrijver? Het was nooit een bewuste keuze geweest.
“Zelfs Riek denkt, dat ik verliefd ben op Juffrouw Jet!” Het hoge woord was eruit. Ome Arie keek me wanhopig aan. Ik begreep het. Arme ome Arie. Ik dacht koortsachtig na hoe ik mijn oude vriend zou kunnen helpen.
Wanneer Juffrouw Jet een Jongeheer Fred zou zijn geweest, zou er dan geroddeld zijn?
“Ik ben niet verliefd op haar, maar ik mis haar wel. Waar zou ze naartoe zijn gegaan?”, vroeg ome Arie. Hij keek me vragend aan.
Ik trok mijn schouders op. “Heeft ze u haar telefoonnummer gegeven?” Ik schudde mismoedig mijn hoofd; “Ze ging altijd met het getij mee, zei ze, en dat was woensdag rond 10.30 richting Haringvliet. Die stroom liep tot 13.00 uur.” Er kwam een klein glimlachje op het gezicht van mijn vriend. “Dus misschien is ze de kant van Hellevoetsluis op gegaan”, giste hij. Ik keek bedenkelijk: “Denk het niet, Hellevoetsluis was niet ‘bezeild’.” Ome Arie keek vragend. Ik legde uit: “De wind kwam uit het westen, dan had ze tegen de wind op moeten kruisen of op de motor moeten varen. Ik denk eerder, dat ze de andere kant op is gezeild. Richting Zuid-Beijerland, Numansdorp, Strijensas of zelfs Willemstad…” Er viel weer een stilte. “Er was weinig wind, dus dat laatste zal niet…” Onze oude veeboer dacht na: “Dan zou ze nog in de buurt kunnen zijn!” Hij zag er gelijk vrolijker uit. Ik knikte: “Morgen kom ik met de auto.” De zoektocht zou dan kunnen beginnen. (Wordt vervolgd)

Afscheid

Het slechte weer van de maand juli had zijn tol geëist. Juffrouw Jet was weer vertrokken. De situatie was onhoudbaar geworden. Vanwege de aanhoudende regen hadden we telkens in het knusse kajuitje van de ‘Dolle Mina’, de prachtige Staverse jol van Juffrouw Jet koffie zitten drinken en een heel bos bij elkaar geboomd. We mochten van de schipper binnen onze pijpjes paffen. Ze had een dekzeil over de giek gespannen, zodat het luik en de mooie deurtjes, waarin heuse glas-in-lood raampjes, open konden blijven. Op de kade kon men de rookwolken van onder het dekzeil omhoog zien kringelen. Aan de klompen op de steiger naast het scheepje kon men vermoeden, dat ome Arie één van de veroorzakers van deze rook moest zijn. En zo gingen in de kajuit de koffiemokken in het rond en in het dorp de roddelverhalen…
Ome Arie had de eerste signalen ontvangen. Dat Juffrouw Jet ‘de Staverse Snol’ werd genoemd. Hij had het zich aangetrokken en zijn plek op ons bankje aan het nu wat droefgeestige haventje van ons treurige dorpje weer ingenomen, alwaar hij, tobbend onder een paraplu, zijn pijpje stopte. Daar ik geen paraplu bij me had ging ik wel aan boord van de ‘Dolle Mina’. Ik had ontbijtkoek meegenomen. Juffrouw Jet bracht onze trieste held tussen twee buien door zijn mok koffie. Ik volgde haar met een lullig plakje ontbijtkoek op een even lullig boerenbond-schoteltje. Hij legde uit, dat zijn roem als ‘bekende Beijerlander’ deze keerzijde had. Juffrouw Jet begreep het. “Vanmiddag vertrek ik!”, had ze, na even zwijgen gezegd. “Waar ga je naartoe?”, had ik nog gevraagd. “Hangt er vanaf, waar het getij me heenvoert…” had ze geantwoord. En na een diepe zucht: “Ik ben te oud geworden om tegen de stroom op te worstelen.” Ome Arie had haar de hand geschud, want dat was hij zo gewend, en ik had haar even geknuffeld. Ze was kaarsrecht naar haar scheepje gelopen, had de koffiemokken afgewassen en haar trossen losgegooid. Het dieseltje pruttelde haar langzaam de haven uit. Ze keek niet meer om.

Klomp

Het bankje bij de haven was leeg. Ik keek verbaasd op mijn horloge. Meestal was ome Arie er allang rond deze tijd. Ik keek naar de Staverse jol van juffrouw Jet. Daar, op de steiger naast de ‘Dolle Mina’ stonden de klompen van ome Arie. “Hier, meneer Ype, we zitten hier!”, riep de veeboer in ruste. Hij zat in de ruime kuip van het scheepje tevreden zijn pijpje te roken. Er kwam een lekkere koffiegeur uit het kajuitje. Nadat ik mijn scootertje gestald had voegde ik me bij het koffiekransje. Op kousenvoeten. Mijn slippers zette ik voor de zekerheid maar naast de klompen van ome Arie. “Goedemorgen, meneer Ype!”, klonk het vrolijk vanuit de kajuit. “Jullie ook een hele goede morgen!” Ik overhandigde onze gastvrouw een tasje: “Nu heb ik voor wat lekkers bij de koffie gezorgd. Bossche bollen!” Ik ging naast ome Arie zitten, maar dat was een matig idee. De Staverse jol helde door ons gewicht behoorlijk over. De kat bekeek ons vanaf haar plekje op het zeil. Het was net of ze afkeurend met haar koppie schudde. Ik ging maar aan de andere kant zitten om het evenwicht enigszins te herstellen. De ‘Dolle Mina’ lag met haar boeg naar de kade, zodat we vanuit de kuip naar achteren een goed uitzicht op ‘ons’ haventje hadden. Bovendien vertelde juffrouw Jet, ook omdat ze graag een hengeltje uitgooide vanuit haar zitplaats in de kuip. Er stond inderdaad achterop de ‘Dolle Mina’ een hengel in een speciaal daarvoor gemaakte standaard. Een stukje verderop lag een dobber roerloos te dobberen. De lelijke tupperware-bak aan de overkant (zie vorig verhaal) was vertrokken. De passantensteiger was leeg. Juffrouw Jet gaf de mokken koffie aan, rommelde wat met schoteltjes voor het gebak en bleek zelfs gebaksvorkjes aan boord te hebben. “Gezellig!”, zei ze, terwijl ze bij ons kwam zitten. Vanwege de balans van het vaartuig nam ze plaats aan de kant van ome Arie. We genoten van het lekkers en van het samenzijn. “Zo’n Staverse jol is toch net een grote klomp met een zeiltje erop”, sprak ome Arie, terwijl hij zijn pijp aanstak, “Alleen is het niet duidelijk of het nu een rechter of een linker klomp is…”, vervolgde hij met een lachende knipoog. Juffrouw Jet reageerde niet. Ze schonk een tweede kopje koffie in, stopte op haar dooie akkertje haar pijp en wees: “Inderdaad is een klomp net een miniatuur-Staverse Jol!” In de haven dreef een klomp, maatje ome Arie, richting Spui. En op de steiger stond de andere klomp van onze vriend erg eenzaam te wezen. “Wel verdraaid!”, zei de eigenaar. Hij sprong overeind om zich heen zoekend naar gereedschap om zijn schoeisel weer op het droge te krijgen.
Hij rukte de hengel uit de standaard en ging ermee op het punt van de steiger op zijn knieën naar zijn klomp zitten hengelen. Juffrouw Jet speelde de vermoorde onschuld, terwijl ik moeite had mijn lachen in te houden. Juist op het moment, dat Ome Arie nog net met de punt van de hengel zijn klomp had bereikt besloot een, naar later bleek, forse brasem roet in het eten te gooien. De vis had het aas niet kunnen weerstaan en rukte nu de top van de hengel weer bij de klomp vandaan. Nu kon ik mijn lachen dus niet meer inhouden. Juffrouw Jet bleef doodkalm: “Volgens mij heb je beet, ome Arie!” De kat bekeek alles met groeiende belangstelling, want die had wel trek in een visje. De visser voerde inmiddels een verbeten strijd met de brasem om het topje van de hengel weer bij zijn klomp te krijgen. “Ik neem aan, dat u in het bezit bent van een geldige vispas?”, klonk een barse stem vanaf de kade. De plaatselijke Handhaving, twee man sterk. Ome Arie reageerde niet. Hij had net weer contact met zijn klomp en probeerde deze, inmidddels met een bezweet voorhoofd, nog steeds in gevecht met de brasem naar de kant te krijgen. “Meneer, ik vroeg u wat!” Het was de koddebeiers ernst. Één hunner had zijn bonnenboekje al in de aanslag. “Ziet u niet, dat ik bezig ben!”, steunde ons loze vissertje, “en ik ben niet aan het vissen, ik probeer alleen mijn klomp te pakken!” Juffrouw Jet hield het nu ook niet meer. De klaterende lach werkte niet bepaald in het voordeel van ome Arie. De handhavers kwamen dreigend de steiger op gelopen. Juffrouw Jet kreeg nu toch medelijden met de vermeende wetsovertreder. Ze stapte op de steiger en hielp onze held op sokken met het opvissen van zijn klomp en haalde vervolgens de brasem binnen. “Ik heb een geldige vispas, heren!”, zei ze, met tranen in haar ogen van het lachen. Nadat ze de heren de benodigde vispas had getoond, klom ze weer aan boord. De brasem werd tot ongenoegen van de kat weer teruggezet en ome Arie kreeg een bakkie troost met de woorden: “En scheld mijn Staverse jol nooit meer uit voor ‘klomp’! Hoe ze ongemerkt die klomp van ome Arie in het water had gekregen was voor mij net zo onverklaarbaar als de wijze waarop mijn moeder vroeger met Sinterklaas ongezien pepernoten door de kamer placht te gooien. Een volslagen mysterie.

De kat van juffrouw Jet

Het waaide nog steeds behoorlijk. Daarom was ik niet verbaasd de ‘Dolle Mina’ van juffrouw Jet nog te zien liggen in ons mooie haventje. Ome Arie was er ook. Hij zat zijn pijpje te stoppen. Van juffrouw Jet geen spoor. Ook ome Arie’s fiets ontbrak. “Goeiemorgen, meneer Ype!” sprak onze gepensioneerde veehouder, “Juffrouw Jet is even op mijn fiets naar de benzinepomp om diesel voor haar boot te halen!” Ik knikte begrijpend en ging naast hem mijn pijp zitten stoppen. Niet veel later zaten we, als immer, van onze slechte leefwijze te genieten.
Aan boord van de fraaie Staverse jol verscheen een kat bovendeks. Een slank dier met een typische grijsblauwe kleur. “Een blauwe rus.” wist ome Arie. “Zijn niet alle russen blauw?”, trachtte ik grappig te zijn. De kattenkenner glimlachte beleefd. Het dier bewoog behoedzaam over het gangboord naar voren om vervolgens met een bekeken sprong op de giek te springen en van daaruit op het opgebonden grootzeil om zich daar heerlijk te installeren. Ze keek ons even neerbuigend aan en begon zich, balancerend op de smalle rol zeil, te wassen. Zoals katten zich plegen te wassen.
Op het Spui passeerde een lelijk snel motorjacht, die een grote hekgolf achterliet. Wij zagen bezorgd hoe de hekgolf onrust veroorzaakte in ons haventje. Masten gingen heen en weer. Gelukkig lag de ‘Dolle Mina’ met haar kop naar de golf toe, dus kostte het de kat weinig moeite haar evenwicht te bewaren. We zaten zo gespannen naar dit schouwspel te kijken, dat we niet eens merkten, dat juffrouw Jet inmiddels was teruggekeerd met een volle jerrycan diesel. Ze zette de brandstof aan boord en een ketel water op. Tenminste, dat nam ik aan, daar niet veel later het fluitje van de fluitketel een bak koffie aankondigde. De kat had direct bij aankomst van juffrouw Jet haar plek verlaten. Ze had haar baasje met een goedkeurend “miauw” begroet, waarna ze juffrouw Jet met de staart recht omhoog naar beneden de kajuit in volgde.
De koffie smaakte weer prima. Ome Arie had in zijn fietstas tompoucen meegenomen. Geplet door de jerrycan diesel waren deze niet meer echt in de originele staat, maar ze smaakten er niet minder om. Tevreden staken we na de traktatie onze pijpen weer aan.
Inmiddels was er een foeilelijk polyester kajuitjacht ons haventje veel te hard binnengevaren. “Tupperware-bak…” mompelde ik. De anderen knikten beamend. Het wanstaltige geval meerde met veel misbaar van kopschroef en brullend motorgeweld af aan de passantensteiger recht tegenover ons. Nadat de motor eindelijk het zwijgen was opgelegd keerde de rust weer enigszins terug in ons mooie haventje. Maar niet voor lang. Een luid geblaf verstoorde andermaal onze rust. We zuchtten simultaan een diepe zucht. “POETIN, AF!!” brulde kapitein Plastic. Het werd weer stil. “Poetin?”, fluisterde juffrouw Jet, “wat voor figuur noemt zijn hond nou Poetin?” Wij trokken onze schouders op.
De kat kwam ook nieuwsgierig weer bovendeks kijken. Ze liep onze kant op, schuurde haar rug even tegen onze benen om vervolgens ongegeneerd op haar zij vóór ons op de kade te gaan liggen. Dat duurde maar kort, want Poetin had haar opgemerkt. Het beest, type Dobermann, was van boord gesprongen, rond het haventje gerend om vervolgens bloeddorstig kwijlend op de kat van juffrouw Jet af te galopperen. Deze reageerde vrij laconiek. Ze stond op, rekte zich eerst even doodkalm uit, sprong vervolgens vanaf de kade op de steiger en van de steiger op de Staverse jol. Aan de overkant sprong de eigenaar van de hond op de kade, luid “Poetin hier, Poetin af!”, schreeuwend. Maar de opperste sovjet luisterde niet. Hij draafde volkomen door en sprong van de kade op de steiger. Deze bleek echter te smal voor zijn remweg, zodat de kwade bedoelingen van de sukkel met een luide plons eindigden in het water, net naast de ‘Dolle Mina’. “Nu is het een dobber-man”, zei ome Arie. Daar konden wij wel om lachen. Het baasje van de zeehond niet. “Rotkat!”, was zijn reactie, terwijl hij de afgekoelde aggressor aan diens halsband op de steiger trok. Altijd een ander de schuld geven. De onfortuinlijke Poetin schudde zich uit en droop af, aan de riem voortgesleurd door zijn, nu ook natte, baasje. Wij hadden de grootste lol. De kat zat inmiddels weer op haar plekje op het zeil zich ietwat arrogant te wassen.
Nadat we uitgelachen waren, vroeg ome Arie: “Hoe heet die kat eigenlijk?” Juffrouw Jet dacht even na: “Ze had eigenlijk nog niet echt een naam. Ze is een paar weken geleden opeens aan komen lopen. Ik heb navraag gedaan, maar ze werd door niemand gemist. We passen wel bij elkaar!” Ik mengde me in het gesprek: “Dan weet ik wel een naam…” Ome Arie en juffrouw Jet keken me vragend aan. Gniffelend zei ik: “Riot!” Juffrouw Jet lachte, ome Arie keek niet begrijpend. “Dat betekent ‘relschoppen’ of ‘oproer kraaien’!” Ome Arie keek nog steeds niet begrijpend. Juffrouw Jet begreep me wel: “Pussy Riot, die russische meidenband, die anti Poetin is, en daarom zelfs vervold werd!” Ik knikte. Ome Arie lachte nu ook: “Natuurlijk!”