Afscheid

Het slechte weer van de maand juli had zijn tol geëist. Juffrouw Jet was weer vertrokken. De situatie was onhoudbaar geworden. Vanwege de aanhoudende regen hadden we telkens in het knusse kajuitje van de ‘Dolle Mina’, de prachtige Staverse jol van Juffrouw Jet koffie zitten drinken en een heel bos bij elkaar geboomd. We mochten van de schipper binnen onze pijpjes paffen. Ze had een dekzeil over de giek gespannen, zodat het luik en de mooie deurtjes, waarin heuse glas-in-lood raampjes, open konden blijven. Op de kade kon men de rookwolken van onder het dekzeil omhoog zien kringelen. Aan de klompen op de steiger naast het scheepje kon men vermoeden, dat ome Arie één van de veroorzakers van deze rook moest zijn. En zo gingen in de kajuit de koffiemokken in het rond en in het dorp de roddelverhalen…
Ome Arie had de eerste signalen ontvangen. Dat Juffrouw Jet ‘de Staverse Snol’ werd genoemd. Hij had het zich aangetrokken en zijn plek op ons bankje aan het nu wat droefgeestige haventje van ons treurige dorpje weer ingenomen, alwaar hij, tobbend onder een paraplu, zijn pijpje stopte. Daar ik geen paraplu bij me had ging ik wel aan boord van de ‘Dolle Mina’. Ik had ontbijtkoek meegenomen. Juffrouw Jet bracht onze trieste held tussen twee buien door zijn mok koffie. Ik volgde haar met een lullig plakje ontbijtkoek op een even lullig boerenbond-schoteltje. Hij legde uit, dat zijn roem als ‘bekende Beijerlander’ deze keerzijde had. Juffrouw Jet begreep het. “Vanmiddag vertrek ik!”, had ze, na even zwijgen gezegd. “Waar ga je naartoe?”, had ik nog gevraagd. “Hangt er vanaf, waar het getij me heenvoert…” had ze geantwoord. En na een diepe zucht: “Ik ben te oud geworden om tegen de stroom op te worstelen.” Ome Arie had haar de hand geschud, want dat was hij zo gewend, en ik had haar even geknuffeld. Ze was kaarsrecht naar haar scheepje gelopen, had de koffiemokken afgewassen en haar trossen losgegooid. Het dieseltje pruttelde haar langzaam de haven uit. Ze keek niet meer om.