Defilé

Het telefoontje van ome Arie, dat we ditmaal onze pijp zouden opsteken in onze thuishaven, had me enigszins verrast. “We zouden toch juist eens de andere haventjes van onze geliefde Hoeksche Waard gaan bezoeken?” had ik nog wat tegengesputterd, maar hij was niet te vermurwen. Dus zat ik in de vroege avonduren mijn pijp te stoppen op ons vertrouwde bankje aan de haven van Oud-Beijerland. Ome Arie kwam niet veel later uiterst goedgemutst aangefietst. Hij stalde zijn fiets náást in plaats van áchter ons bankje, groette me,  pakte zijn pijp en begon deze te stoppen. Achter ons liepen allemaal mensen met kinderen, die trots hun borst vooruit staken waarop een medaille glom. Ze leken zich te verzamelen bij de fietsenrekken tegenover de achteringang van de GEBO-ijssalon. Opeens begreep ik, dat het de laatste avond van de avondvierdaagse was. Ik had ergens gelezen, dat het traditionele defilé, compleet met drumbands en burgemeester, dit jaar niet door zou gaan. Te druk. “De intocht van de avondvierdaagse,” mompelde ik tegen mijn vriend, “zo is er niks aan…” De oude veeboer stak tot mijn verbazing zijn gestopte pijp niet aan, maar in zijn zak. Uit zijn fietstas haalde hij een paar plastic tasjes en een berg bierblikjes, met touw aan elkaar geregen. “Dat zullen we nog wel eens zien!” Hij hing de blikken als een ware ambtsketen om zijn nek, stond op en wendde zich tot de inmiddels grote groep mensen, die zich achter ons verzameld had. Allemaal familie: kinderen, kleinkinderen, neefjes, nichtjes. Ik zag bekende gezichten, zoals Alice met neef Tinus. Deze had een enorme geluidsbox bij zich. Ome Arie sprak hen toe: “Bij gebrek aan burgemeester ben ik nu even een hóge ome Arie met de ambtsketen van Hertog Jan!” Luid gelach. Hij liep naar de verzamelde wandelaartjes en deelde grote platte lollies, de inhoud van de tasjes, uit. En feliciteerde ieder kind uitvoerig met de geleverde prestatie. Toen kreeg hij van zijn Riek, die ik in de drukte nog niet eens gezien had, een paraplu aangereikt. Aan de punt zat een afwaskwast vastgeknoopt. ‘Hoge ome’ Arie ging voor de groep kinderen staan, hief zijn paraplu, die met de afwaskwast echt leek op een staf van een tamboer-maitre, en gaf een knipoog naar neef Tinus. Uit diens enorme speaker kwamen vervolgens de snerpende tonen van doedelzakken en het gedreun van trommels. ‘Scotland the brave’ Ome Arie marcheerde op de tonen van een Schotse Bigband, met zijn trotse aanhang achter zich aan, over de kade onze kant op. Zijn klompen klepperden in de maat in paradepas en hij bewoog trots zijn staf als een ware generaal. Achter mij klonk een daverend applaus. Ook vreemde voorbijgangers hadden zich bij het gezelschap gevoegd en ook die klapten hun handen stuk. De stoet liep een rondje over het plein en stopte uiteindelijk voor het bankje. “Op de plaats rust!” Tinus draaide de marsmuziek weg. De tamboer-maitre hief zijn staf. “Allemaal gezicht naar de bank!” De kinderen gehoorzaamden en er werd druk gefotografeerd. Ome Arie hief weer zijn plu-staf: “presenteer lollie!” En de kinderen staken trots hun lollie omhoog voor de mooiste foto van de avond. Er volgde wederom een luid applaus. Ome Arie deed zijn ambtsketen weer af, ging zitten en pakte zijn pijp. Terwijl hij zijn eerste rookwolk uitblies ging Riek met de hele horde jeugd richting de ijssalon voor een loopijsje.

“Hoezo, geen feestelijk defilé?”, grijnsde mijn vriend.