Straatkrant

Het haventje van Nieuw-Beijerland was ons volgende doel. Juist toen ik mijn pijp opstak kwam ome Arie ‘de stoep’ af. Hij zette zijn fiets op de standaard, pakte een visstoeltje en zijn pijp. “Zo, u heeft de vlam al in de pijp, meneer Ype!” begroette hij me met een vette grijns. “Goeiemorgen, ome Arie!” groette ik terug. Ook ik had een klein visstoeltje in het mandje van mijn scooter weten te proppen, niet wetend, dat er in het niet zo erg bruisende haventje van bestemming net als in onze thuishaven ook bankjes stonden, achteraan, in het gras langs het korte uitvaartkanaaltje. “Ik heb koffie bij me, en ben nog even langs de supermarkt gefietst voor wat lekkers erbij…” Mijn vriend had het duidelijk naar de zin. “Maar eerst een pijpje stoppen.” Hij voegde de daad bij het woord. Ik genoot van het uitzicht. Vóór me het ietwat verlaten haventje. Daarachter de molen, de wieken stil, tevergeefs wachtend op wind. De gehele vissersvloot, de NB1 en haar volgboot, (de NB1½ was een betere aanduiding geweest dan NB2…) lag werkeloos aan de kade. Een paar jongens stonden op het punt te vertrekken met een armoedig speedbootje. Ome Arie stak zijn pijp op. “Bij de supermarkt zat een Bulgaarse straatkrantverkoper…” hij blies een wolk rook de blauwe lucht in. Ik wist, dat deze vriendelijke man daar regelmatig zat. “En, heb je nog een straatkrant gekocht, ome Arie?” Hij knikte, “een ulichen vestnik!” Ik keek verbaasd opzij. “Zo heet dat in zijn taal!” Ik wist dat niet. “Dat had ik opgezocht op internet!” Ome Arie was duidelijk heel trots op zichzelf; “dus ik vroeg hem in zijn eigen taal om een straatkrant!” Hij stond op en schonk uit zijn thermosfles koffie voor ons in. “Twee zoetjes en melk, toch, meneer Ype?” Een ware gastheer weet hoe zijn gasten hun koffie willen. De jongens voeren langzaam de haven uit richting Spui. Wij dronken onze koffie. “Lees je die ‘ulichen vestnik’ ook echt, ome Arie?” vroeg ik, wetende, dat veel mensen de straatkrant vaak ongelezen in de papiercontainer flikkeren. De oude baas schudde, zoals ik al verwachtte zijn hoofd. Ik vervolgde: “Eigenlijk zonde, dat die krant vaak ongelezen weggegooid wordt. Zonde van de moeite van al de journalisten, die er, vaak belangeloos, iets in geschreven hebben!” zei ik, hardop denkend. Ome Arie keek nu op zijn beurt mijn kant op, en knikte: “Daar heeft u gelijk in, meneer Ype!” Weer viel een stilte. We rookten zwijgend onze pijp en dronken zwijgend onze koffie. De oude veeboer zuchtte, verontschuldigend: “En ik heb het echt geprobeerd, maar die ‘ulichen vestnik’ is helemaal in het bulgaars!”