Zwerver

Op ‘ons’ bankje bij de haven lag iemand in diepe slaap. Een zwerver, zo te zien. Ome Arie stond er een beetje beteuterd naast, uit zijn doen door het niet beschikbaar zijn van zijn vaste pijprookplekkie. Ook ik voelde me wat ontheemd, toen we noodgedwongen plaatsgenomen hadden op het ’tweede keus’ bankje, waarvan het uitzicht ons inziens kwalitatief beduidend minder was. We stopten onze pijpjes en bliezen iets minder tevreden wolkjes de ietwat bedrukte ochtendlucht in. En zwegen. Op het slaapbankje kwam ondertussen enige beweging in de voddenbaal. Er werd uitgerekt en slaperig rondgekeken. En verrast gereageerd op onze aanwezigheid op het belendende gemeentemeubilair. “Goeiemorgen!” Ome Arie keek mij verbaasd aan en ik keek verbaasd terug.  “Goeiemorgen!” groetten wij vervolgens in koor terug. Hij rommelde wat in een van de vele plastic tasjes, die hij rond het bankje had neergelegd en kwam met een paar krantjes op ons af. “De straatkrant voor de heren?” Zuchtend pakten we onze portemonnee. Meer uit beleefdheid. “Ik heb u nooit eerder hier gezien?” viste ome Arie. “Ik ben op vakantie!” Hij zag onze verbaasde koppen en besloot tot een nadere uitleg: “Normaal sta ik in Rotterdam bij de Albert Hein, maar ik heb nu vakantie!” Wij moesten onze pijpen vasthouden, omdat onze mond openviel van verbazing. De zwerver slofte inmiddels met onze euro’s in zijn hand terug naar ons bankje. De opbrengst leek hem niet tegen te vallen. Met een glimlach op zijn verweerde, gestoppelbaarde kop begon hij zijn vodden bijeen te rapen. “U gaat weer verder?” vroeg ome Arie hoopvol, vooral vanwege ons bankje. De man knikte. “Maar met tegenzin, want dit is een prima bankje om op te slapen met een prachtig uitzicht!” Hij wees op het haventje richting havenmond. Daarachter stroomde het Spui, krachtig als altijd. “Hebt u die halve boom aan de overkant gezien?” Hij wees. Inderdaad stond recht tegenover de haveningang een boom met ogenschijnlijk slechts aan één kant bladeren. Onze krantenverkoper hield even op met inpakken en declameerde hardop, alsof hij voor een groot publiek stond: “Aan gene zijde van het Spui staat een halve boom, statig en lui, alsof half in de rui, terwijl wij ons afvragen aan onze kant: wat is er met die boom aan de hand?…” Hij keek triomfantelijk onze kant op. Wij twijfelden een applaus, maar hij dacht even na en ging toen  verder: “Er was trammelant over de verdeling van de stamsappen, waarop de helft van het loof besloot op te stappen!” Weer volgde een korte pauze om het effect te versterken,  “Het liet zich domweg vallen in de snelle stroom, hetgeen resulteerde in meer sappen voor de andere halve boom!” Even was het stil en toen maakte hij een diepe buiging. Ome Arie en ik gaven hem een staand ovatietje. Hij pakte glimlachend zijn spullen en liep naar de bushalte. De bus naar Rotterdam was door onze straatkrant-bijdrage voor hem haalbaar geworden. Wij zwaaiden hem na en gingen tevreden weer op ‘ons’ bankje zitten. En keken naar de halve boom. Daarna sloegen we onze straatkrant open. “Hebt u ook het speciale kerstnummer?” vroeg ome Arie…