Fietsbreuk

Ziekenhuisbezoek is niet bepaald mijn favoriete bezigheid, maar soms kom je er niet onderuit. Zo ook op die regenachtige dag. Met een bosje BéPé- fresia’s, vers gescoord bij een tankstation, liep ik de majestueuze entree van het ziekenhuis binnen. Ik werd verwelkomd door een vriendelijke stropdas, die me wees op de handen-ontsmettings-paal, die zeer prominent aanwezig stond te zijn. “Hier kunt u uw handen ontsmetten en wilt u in het ziekenhuis alstublieft een mondkapje dragen?” Ik voldeed natuurlijk aan zijn verzoek. Toen ik mijn mondkapjes-elastieken achter mijn oren friemelde zag ik opeens, schuin achter de anti-corona-paal, een paar klompen staan. Onbeschilderde blanke klompen, zoals ome Arie ze altijd droeg. (“Al die tierelantijnen hoeven van mij niet zo!”. Ik hoorde het hem zeggen…) De vriendelijke stropdas zag me kijken en glimlachte: “Die zijn van een hele aardige oude boer, die bang was, dat hij met klompen áán te veel herrie zou maken voor de zieken! Daar kunnen veel dames met hoge hakken nog een voorbeeld aan nemen.” Dat moest ome Arie geweest zijn. “Hij vroeg, of ik er een beetje op wilde letten…” Ik knikte begrijpend: “Ja, want je wilt niet op je geweten hebben, dat ome Arie op zijn geitenwollen sokken naar huis moet!” “Ome Arie! Inderdaad, hij zei dat hij zo heet: ome Arie! Kent u hem?” Ik knikte. “Gelukkig wel, meneer, gelukkig wel!” Ik haalde het bosje fresia’s onder mijn arm vandaan. Daar zaten ze, omdat ik zo gauw geen andere plek kon bedenken om mijn handen vrij te hebben ter ontsmetting. Het resultaat was een oksel, die naar benzine rook. Gelukkig was de zieke, die ik ging bezoeken ook aan haar neus geopereerd. Ik wandelde richting lift, toen ik een oude boer met een pet op en op geitenwollen sokken op me af zag komen. Ome Arie. “Meneer Ype! U ook hier? Toch geen narigheid in uw familie, hoop ik?” De zorgelijke belangstelling was niet geveinsd. Ik schudde ontkennend mijn hoofd. “Nee, gelukkig niet ome Arie. Een kennis van ons heeft een ongeluk met haar fiets gehad, maar ze zal er wel weer bovenop komen!” Ik wilde hem niet vermoeien met al te veel details. “Maar wat doe jij hier?” De oude boer glimlachte: “Boudewijn, u weet wel, die wielrenkampioen van Agaath, is met zijn fiets gevallen. Gebroken!” Hij grijnsde: “Zowel zijn heup als zijn fiets!” “Zijn fiets?”, vroeg ik. “Het schijnt, dat zo’n frame van carbon gewoon kan breken!” Ome Arie liep naar zijn klompen. Nieuwsgierig volgde ik hem. Hij tikte aan zijn pet naar de stropdas als dank voor het bewaken van zijn schoeisel. De man lachte terug. Ome Arie vervolgde: “Onze Eddy Merkx was als altijd aan het ‘stayeren’ achter Agaats’ scootmobiel, toen ze opeens vol in de remmen ging vanwege een overstekende slak of zoiets.” Ik zag een beeld van een wielrenner, die door de lucht vloog, maar ome Arie stelde dat beeld bij: “Hij kon nog precies op tijd remmen, maar kreeg zijn voet niet los van de trapper en viel gewoon opzij. Op zijn heup!” Dat klonk wel wat minder spectaculair dan mijn oorspronkelijke voorstelling van zaken. “Maar dan begrijp ik niet waarom dat frame gebroken is?” “Daar is mijn schoonzus met haar scootmobiel overheen gereden, toen ze wilde kijken hoe het met haar eega ging!” Ik schoot ondanks deze dramatische geschiedenis nu toch in de lach. Ome Arie, hierdoor aangemoedigd, kreeg een beetje valse grijns op zijn verweerde gezicht: “Ik heb hem nog aangeboden dat frame te repareren, maar hij kon mijn voorstel niet waarderen.” Ik keek vragend. “Waarom niet?” vroeg ik, toen hij zijn verhaal niet uit zichzelf afmaakte. “Volgens hem kon dat niet.” “Dat schijnt inderdaad niet te kunnen!”, klonk ik een beetje eigenwijs, “Hoe had je dat dan willen doen?” “Met twee scharnieren, dan had’ie gelijk een vouwfiets gehad…” Op de achtergrond stond de stropdas te lachen.