Vlaai

Het bankje bij ons haventje voelde warm aan toen ik er op plaats nam. Letterlijk, want de zon had de planken behoorlijk opgewarmd. Ome Arie zat zijn pijp te stoppen en in het haventje was er veel bedrijvigheid aan boord van de plezierjachtjes. Ter voorbereiding op het plezier dienden vele onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd. Veel ligplaatsen waren leeg. Het mooie weer had veel amateurschippers doen besluiten uit te varen. Soms ook tegen hun bemanningen, wanneer het schipperen niet geheel vlekkeloos verliep.

Ik pakte mijn pijp en volgde ome Arie’s voorbeeld. Al gauw rookten we simultaan en tevreden. De vroege zomer geurde heerlijk, de vogels zongen en de meisje droegen korte rokjes. Een sjagrijnig oud zwart pak fietste voorbij en balde tot mijn stomme verbazing zijn vuist naar ome Arie. Deze reageerde met een zucht; “Rotkoe!” Hij nam een trekje van zijn pijp. “Rotkoe?”, reageerde ik verbaasd. “Ja, rotkoe!”, en hij blies een wolkje stoom af. “Ik heb ooit, in de tijd, dat ik de boerderij nog had, een prijs gewonnen bij een loterij…” En vervolgens weer: “Rotkoe!” Ik kon een glimlach met moeite verbergen: “Wat heeft die rotkoe nou met die loterij te maken, ome Arie?” “Alles, meneer Ype, alles!” Hij klonk verontwaardigd. Ik ging achterover zitten, daar ik weer een mooi verhaal voelde aankomen. “De één of andere vereniging had bedacht om de kas te spekken met de opbrengst van een zogenaamde vlaaien-wedstrijd…” Hij produceerde een mooi O-vormig rookwolkje. Ik besloot mijn onbegrip niet te laten blijken. “Dus daar hadden ze een koe voor nodig.” Nu werd het me te machtig: “Vlaaien-wedstrijd? Koe?” De gepensioneerde veehouder knikte: “Men verdeelt een weiland in vakken met nummers. Je kunt je geld inzetten op een nummer en er wordt een koe op dat weiland losgelaten. En op het nummer van het vak waar die koe haar eerste koeienvlaai laat vallen valt de prijs!” Ik snapte het principe. We namen gelijktijdig een stevige haal aan onze pijp. “Maar wat was er dan met die koe?” Ome Arie keek voor zich uit, zonder het gedoe in de haven echt te zien. “Dat was Bertha drieëntwintig. Mìjn Bertha drieëntwintig!” Hij zuchtte: “En mìjn Bertha drieëntwintig kakte precies in het vak waar ik mijn geld op had gezet. Iedereen was toen boos op me!” Ik kon er wel om lachen: “Echt stront aan de knikker dus!” Ome Arie lachte als een gepensioneerde veeboer met kiespijn, “Ja, lach er maar om, meneer Ype. Ik kon het ook niet helpen, maar iedereen dacht, dat ik Bertha drieëntwintig had afgericht of zoiets. Ik had alleen maar ingezet om het goede doel te steunen, het was nooit in me opgekomen, dat ik zou kunnen winnen.” Nu lachte ik hardop. “Sommige mensen zijn er na al die jaren nog boos over, zoals dat zwarte pak op zijn fiets net.”