De Tandem

Bij de eerste zonnestralen in de lente was het in ons haventje een drukte van belang. Een nieuw vaarseizoen voor hobbyschippers lag in het verschiet en er werd verwoed geschuurd, geschilderd en proefgedraaid met motoren. Ik zat het gedoe samen met ome Arie te bekijken, onderwijl genietend van mijn pijpje en het besef, dat ik zelf geen boot had, welke al deze zorg behoefde. Mijn medebankzitter genoot ook zichtbaar van het uitzicht en zijn rustige bestaan, omringd door de heerlijke geur van een zojuist opgestoken pijp. Hij zuchtte eens diep, haalde daarna diep adem en wees met zijn pijp mondstuk naar al de ijver vóór ons: “Die lui werken zich in het zweet om straks in drie weken op en neer te varen naar god-weet-waar om er vervolgens achter te komen, dat hun thuishaven de mooiste haven van de hele reis is!” Ik keek even verbaasd opzij en vroeg me af of hij zich de schoonheid van deze zin bewust was. Ik vermoedde van wel, want hij had me al vaker versteld doen staan van zijn wijsheid. Hij glimlachte slechts. Achter ons stopte een tandem met twee grijze bodywarmers. Ze stapten af en keken zoekend om zich heen. “Weet u of we hier ergens onze tandem-accu op kunnen laden?” Het bodywarmer-mannetje stond met een stekker in zijn hand vragend ome Arie aan te kijken. Deze keek op zijn beurt mij weer vragend aan. Ik wees naar de haven: “op de steigers zijn stopcontacten!” Alle ogen volgden de richting van de steel van de pijp, waarmee ik wees. “Wanneer jullie snoertje lang genoeg is, of jullie de accu van de tandem los kunnen koppelen, moet dat lukken.” Het bodywarmer-vrouwtje keek mijn kant op: “Mag dat dan?” Zes ogen keken nu vragend mijn kant op. “Dat weet ik niet…” antwoordde ik, een beetje bedremmeld. “Misschien kunt u dat aan iemand van de watersportvereniging vragen.” En ik wees weer richting bedrijvige schippers. Het stel stalde de tandem tegen een lantaarnpaal, zij nam plaats op het bankje naast het onze terwijl hij de afneembare accu van de fiets haalde en met de oplader  in zijn andere hand op zoek ging naar een hulpvaardige watersporter. Zij keek blij om zich heen: “Wat een prachtig haventje!” Wij beantwoorden deze observatie met een bevestigend rooksignaal. Ze ontwaarde de achteringang van onze onvolprezen ijssalon ‘Gebo’. “Kun je daar ijsjes kopen?” Ome Arie knikte: “En patat!” Hij is nog uit de tijd, dat de woorden ‘snackbar’ of ‘cafetaria’ nog niet bestonden en een patattent slechts gefrituurde aardappelen en hooguit kroketten verkocht. De vrouwelijke tandemhelft reageerde enthousiast: “Geweldig, dan kunnen we hier ook wat eten, terwijl de accu wordt opgeladen!” Op de achtergrond leek de accu-expeditie succesvol te zijn verlopen want de mannelijke tandemhelft was met lege handen op de terugweg. Ome Arie trok tevreden aan zijn pijp: “zo, uw accu is straks weer helemaal opgeladen voor de rest van de reis!” “Ben benieuwd hoever we komen…”, zuchtte de dame. Ome Arie keek haar verbaasd aan. Ze vervolgde: “We moeten helemaal naar Heerhugowaard, zeven uur fietsen!” Ome Arie keek even verbaasd mijn kant op en vervolgens weer naar de ongelukkige fietster. Deze zuchtte weer diep: “Daar wonen we. We zijn vanmorgen van huis vertrokken en pas hier door de politie van de weg gehaald.” Wij keken nu allebei erg verbaasd. “Onze camper staat hier vlakbij. Ik heb wel drie keer tegen die snuggere vent van me gezegd, dat die tandem op de fietsendrager aan weerskanten veel te veel uitstak!”