Bubbel

Toen ik met mijn scootertje welgemutst aankwam bij onze vaste rookplek zag ik, dat het anders was dan anders. Ome Arie stond met een ongelukkig hoofd met zijn fiets aan de hand bij de haven. ‘Ons’ bankje was bezet door een ruziënd stel. En het bankje ernaast had gewoon niet zijn voorkeur, dat wist ik. Waarom dat was wist ik niet. Toen hij toch zijn fiets stalde en op het andere einde van ons bankje ging zitten snauwde de dame van onder haar hoogpolig tapijt: “Wil je wel uit onze bubbel blijven!” Ome Arie keek verbaasd opzij: “Hebt u het tegen mij?” “Wie anders, zie je iemand anders, dan!?” Ome Arie wees naar mij. Ik bekeek alles zittend op mijn scooter. De bitch had me nog niet gezien en keek nu ook mij vuil aan. Onze veehouder vroeg mij met een heel onschuldig klinkende stem: “U kent deze dame, meneer Ype?” Ik schudde mijn hoofd, maar begreep waar hij heen wilde. “Waarom deze vraag, ome Arie?” Hij glimlachte en knipoogde naar me, “Omdat ze ‘je’ zei, meneer Ype, en ik kan me niet herinneren ooit met haar geknikkerd te hebben, of dat ze familie van me is, dus ik dacht, dat ze wellicht tegen u praatte!” Ik keek erg verbaasd: “Maar ik kom net aanrijden, ome Arie, en ík zit toch niet in haar bubbel?” Het stel zat ons gesprek duidelijk geïrriteerd aan te horen. Ome Arie stond op: “Bubbel, meneer Ype, bubbel?” Hij keek even geringschattend opzij en omlaag naar het ‘gelukkige’ paar, “Aan het gesprek te horen is het meer een ’trubbel’! Daar wil toch niemand in zitten…” Hij wandelde, nagestaard door het verbouwereerde koppel rustig naar het andere, bovenwinds gelegen, bankje en begon zijn pijp te stoppen. Ik stalde mijn scooter, nam plaats in ‘onze bubbel’, en volgde zijn voorbeeld. Binnen twee enorme, gezamenlijk uitgeblazen rookwolken hadden we het stel van ‘ons’ bankje verdreven.