Dooie mus

Het was redelijk weer. Er was weinig wind met een behoorlijk verwarmend zonnetje. Ome Arie zat al op ons bankje toen ik met mijn scootertje aankwam bij het prachtige haventje van ons dorp. Een jongedame in een vakantie-achtige outfit wilde foto’s van hem maken met een imposante camera. Ik hield eerbiedig wat afstand van fotografe en fotomodel en volgde het moeizame gesprek: “Genädige herr, bitte?” Ome Arie schudde zijn boerenkop: “Nee, veeteelt!” De dame dreigde teleurgesteld af te druipen. Ik besloot te helpen. “De dame vroeg of ze een foto van je mocht maken, ome Arie!” Ons fotomodel vond zulks natuurlijk geen probleem, en nadat ik het de fotografe had uitgelegd schoot deze haar plaatjes. Helemaal gelukkig met haar onderwerp: een bejaarde boer met echte klompen en een pet. Nadat ze vertrokken was ging ik zitten en stopte mijn pijp. “Maar ome Arie, je hebt me wel eens verteld, dat je vroeger regelmatig ging wintersporten. Hoe deed je dat dan, wanneer je geen woord Duits spreekt?” Aangesprokene trok aan zijn pijp. “Er waren altijd wel mensen, die net als u me wilde helpen. En Riek spreekt wel wat Duits en Engels.” Ik kon me er wat bij voorstellen en genoot verder van mijn pijp. Er hipten een paar geile mussen rond ons bankje. Voorjaar. Ome Arie bekeek het tafereel en leek mijn gedachten te lezen. “Het is weer voorjaar. Stomme beesten!” Ik lachte. “Vroeger waren wij ook stomme beesten…” De klompenier keek opzij; “Maar niet zo stom, dat we met onze stomme snavel tegen een keukenraam aan vlogen, zoals die mus bij ons gisteren!” Ik schudde mijn hoofd, nee, zo stom waren we inderdaad nooit geweest, maar we konden ook niet vliegen. “We konden ook niet vliegen…” las ome Arie mijn gedachten weer eens. “Afijn, die stomme vogel ligt op ons balkon nog wat stuip te trekken en sterft.” Ik nam een trek van mijn pijp. Ome Arie nam een trek van zijn pijp. “Riek stond net in de keuken toen het gebeurde. Die was helemaal overstuur.” Ik knikte. “En toen deed ik iets stoms…” Hij keek schuldbewust, “Ik lichtte de deksel van de braadpan, die op het fornuis stond, op en zei tegen het lekker bruin gebakken haantje: “Jij kon gelukkig niet vliegen, hè, ouwe jongen!” En toen werd ik de keuken uit gescholden.” Ik schoot in de lach.