Lekkerbekje

Toen we op onze maaltijd-bezorg route langs een sneeuwpop met klompen, een boerenpet en een pijp kwamen op de plek, waar ome Arie bij een vorige rondgang met zijn kleinkinderen druk in de weer was geweest, konden we een brede glimlach niet onderdrukken. “Kijk, een standbeeld voor je boerenvriend!”, zei mijn lief. “Dan zal hij het verdiend hebben!”, grapte ik terug, toen ze uitstapte met zo’n thermodoos met eten voor een oudje. Eigenlijk meende ik het wel. Ome Arie verdient een standbeeld, omdat hij het voorbeeld is van iemand, die in deze periode niet zeurt. Die zichzelf niet hèt grootste slachtoffer voelt van de Covid-ellende, zoals zovele anderen. Mijn eega kwam terug met een lege doos en we zetten onze route voort. Toen we klaar waren gingen we wat boodschappen doen. Ik ging, zoals altijd, niet mee de winkel in. Er stond een grote grijze bus vis te verkopen. En daar stond ome Arie. Hij pakte net een dampende bak vis aan. Ik stapte uit de auto om even een praatje met hem te maken. “Eet smakelijk, ome Arie!”, groette ik. Hij had net, met zijn ogen dicht van het verwachte genot, een hap genomen, dus kon slechts knikken ter wederbegroeting. Toen de eerste hap z’n weg omlaag gevonden had, wees onze lekkerbek naar de visbus: “Lekker, hoor, meneer Ype! En hartstikke vers, vannacht was het op de Noordzee zò koud, dat de vis al diepgevroren het net in zwom!” De omstanders moesten lachen. Ik sloeg toch even over, hoewel het water me in de mond liep. “Eigenlijk zou ik het moeten doen, want de vissers hebben het toch al moeilijk genoeg.” Ome Arie knikte, inmiddels de tweede hap doorslikkend. “Inderdaad, meneer Ype, een neef van me is eigenlijk visser, maar die heeft zijn kotter om laten bouwen voor uitvaarten…” Ik begreep er weer eens niks van: “Uitvaarten, maar dat deed hij toch al, hij bleef toch niet in de haven liggen?” Ome Arie lachte, voor zover zijn volle mond dat toeliet. Toen hap drie weg was, vervolgde hij: “Nee, ùitvaarten, zoals het uitstrooien van as van overledenen. Een gat in de markt, want dat is mode. Hij heeft soms wel drie uitvaarten per week!” Hij nam weer een hap. Een andere man mengde zich ook in het gesprek: “Dat klopt, mijn schoonvader wilde ook zo’n zeemansgraf. Het was wel duur, maar het was nou eenmaal zijn laatste wens!” Er werd instemmig geknikt. “Gisteren is die grafkotter nog uitgevaren. Geen pretje met die kou, maar vissen ook niet.” Hij wilde net zijn laatste hap nemen toen de andere viseter op zijn lekkerbekje wees en opmerkte: “Nu maar hopen, dat hij met die harde wind van gisteren tijdens het uitstrooien niet vlak naast het schip voer, dat nèt jouw vis binnen haalde, ome Arie!” Laatstgenoemde keek de man vragend aan: “want anders kon dat lekkerbekje wel eens behalve diepgevroren ook nog eens vers gepaneerd het net ingezwommen zijn!”  Ome Arie’s eetlust was opeens een stuk minder.