Kistje

Het was dagen somber weer geweest, maar op deze zondagmorgen scheen een bleek zonnetje. Toen ik op mijn scootertje aan kwam rijden bij ons bankje aan de haven zag ik, dat ome Arie bedachtzaam zijn pijpje zat te stoppen. Zijn pet stond nadenkend. Ik stalde mijn vervoersgenot naast het bankje, groette de oude baas, die net zijn pijp aanstak en ging op gepaste afstand m’n eigen pijp zitten stoppen. Ome Arie blies een welriekende wolk uit en groette me terug: “goeiemorgen, meneer Ype!” Achter ons fietsten een paar kerkgangsters haastig voorbij. De één met het hoedje op, de ander met het hoedje in een plastic tasje aan het stuur; een somber lint wapperde in de wind. Net als ik keek ome Arie ze na. Hij schudde zijn hoofd. Maar hij zei weinig. Ik trok aan mijn pijp en dacht het mijne. “Alweer bijna kerst”, verbrak ik de stilte, “het feest van de geboorte, van de hoop…” Ome Arie keek even opzij en blies een wolk rook uit. Ik wachtte even, maar er kwam geen reactie. “Ga je met de kerst wél naar de kerk, ome Arie?” Hij schudde zijn hoofd. Hoopvol wachtte ik op een mooi verhaal toen er een klein meisje aan kwam rennen. “Hallo, opa Arie!” liet de kleine geen twijfel omtrent haar identiteit. “Je favoriete kleinkind, ome Arie?”, vroeg ik plagerig, wetend, dat hij tegen ieder kleinkind zei, dat het zijn ‘favoriet’ was. “Maar niet verder vertellen, meneer Ype!”, lachte hij met een knipoog. Het blije kind klom bij opa Arie op schoot. Ik schatte haar op een jaar of zeven, maar ik ben slecht in het schatten van leeftijden van kleine meisjes. Ze zijn vaak zo wijs. “Mama is bij oma Riek en die zei, dat ik u moest gaan zoeken, opa!” Ome Arie trok aan zijn pijp en probeerde tijd te rekken, daar zijn tabak nog lang niet helemaal tot as vergaan was. Het kleine meisje snoof de geur op. “Dat ruikt lekker, opa!” Hij vroeg: “waar ruikt het dan naar?” De kleine dacht even na. Het antwoord was ontwapenend: “Naar opa!” Ze keek, tevreden over haar antwoord, rond. Ze bekeek mij ook van top tot teen. “Is dat ook een opa?” Ome Arie knikte: “vast wel!” Ik liet het maar zo. “Mijn andere opa is dood!” Het was even stil. Ome Arie keek een tikkie moeilijk. Ik keek een tikkie moeilijk. Wanneer kinderen praten over leven en dood is de waarheid niet altijd een goede optie. Ome Arie probeerde een afleidingsmanoeuvre: “Het is bijna Kerstmis, vind je dat leuk?” Er werd diep nagedacht: “Wel zielig, dat dat baby’tje in een kistje lag, hè, opa?” Opa keek nu nog moeilijker. Ik kon er de lol wel van inzien. “Opa lag ook in een kistje toen hij begraven werd!” Ik moest inwendig lachen: de afleidingsmanoeuvre leek niet erg geslaagd. De kleine hersentjes maalden op volle kracht: “en de dominee zei, dat we opa terùg-gaven aan moeder Aarde, toen ze hem begroeven!” Ze keek heel wijs. Ome Arie keek mij vragend aan, maar ik begreep de kleine ook niet helemaal. Die dacht weer even diep na en vroeg, een beetje bezorgd: “zouden ze kindeke Jezus ook hebben opgegraven, net als andere Opa, toen hij geboren werd?”