Vacature

Het was koud, vooral op de scooter. Ik had mijn dikke jas aan en ook mijn handschoenen opgezocht. De herfst had de laatste bladeren van de meeste bomen doen vallen. Ook op ons bankje bij de haven. Ik veegde ze er af met mijn verpakte hand en ging zitten op het koude hout. Een lichte trilling door de kou golfde vanaf mijn achterwerk omhoog. De tijd verwarmde gelukkig mijn zitplaats. En later deed mijn pijp hetzelfde met mijn inmiddels naakte handen. Ome Arie was laat. Hij hijgde licht toen hij voor zijn doen lenig van zijn elektrische fiets stapte. Zijn pet stond redelijk vrolijk. Hij stopte snel zijn pijp alsof hij mijn rooktijd wilde inhalen. Ik glimlachte. “Heb je je verslapen, ome Arie?”, kon ik niet nalaten hem te plagen. “Nee, meneer Ype, maar toen ik net weg wilde gaan wees Riek me op een stukkie in de krant.” Hij stak zijn pijp aan. “Een vacature..” Ik keek hem verbaasd aan: “Een vacature?” Hij knikte, blies een grote wolk rook uit en zuchtte; “Ze zoeken een nieuwe ‘dichter van de Hoeksche Waard’!” Ik had het artikeltje inderdaad ook gezien en er verder weinig aandacht aan besteed. Er werd gezocht naar een rijmelaar, die iedere maand iets zou moeten dichten over een gebeurtenis in onze geliefde Hoeksche Waard. De vorige ‘Jules Deelder van de polder’ vond ik persoonlijk geen groot poëet, maar dat leek voor deze functie geen bezwaar. “Volgens Riek is het echt iets voor mij, maar dan moet ik voor één december vijf gedichten en een motivatie insturen. En ik heb het al zo druk met andere sinterklaasgedichten…” Hij keek niet erg enthousiast. Ik kreeg medelijden; “Je hebt mij wel eens wat gedichten laten horen, ome Arie. Die waren best goed. Dat is toch al een begin?” (Zie eerdere verhalen op swartboek.nl) Het viel me op, dat zijn pet nu op standje ‘zorgelijk’ stond. En dat terwijl hij er volgens mij niet met zijn handen aangezeten had. Ik zat me daar nog over te verbazen, toen ome Arie zijn pijp uit zijn mond nam en begon te declameren: “Op een bankje bij de haven zit ik lui…..En kijk door de open sluis naar het snelstromende Spui….ik weet dat het na enige uren dromen….De and’re kant op zal stromen….Dag in, dag uit, jaar in, jaar uit, heen en weer…Tot in lengte van eeuwen, maar dan ben ik er niet meer….” Hij nam snel weer een trekje van zijn pijp teneinde te voorkomen, dat deze zou uitdoven. Ik wilde hem net complimenteren met deze poëzie, toen hij vervolgde: “Onlangs waren de deuren dicht….Het spui volledig uit het zicht…De tijd stond stil…” Hij keek mij wanhopig aan: “Wat rijmt er op ‘stil’?” Ik zat hem bewonderend aan te kijken. “Dat is niet nodig, ome Arie, dat is echt niet nodig! Je moet het zo laten. Juist het contrast van het niet rijmen van de laatste zin vind ik prachtig!” Hij keek verbaasd. Ik zuchtte: “Ik vrees echter, dat je niet geschikt bent voor de baan van ‘Dichter van de Hoeksche Waard!” Hij keek me verbaasd aan: “Niet?” Ik knikte: “Daar ben je veel te goed voor!”