Arie 2

Ome Arie zuchtte diep, toen ‘kleine’ Arie weer enthousiast op zijn gammele fietsie was gesprongen en, sneller, eh, rapper dan normaal was weggefietst. “Kun jij eigenlijk rappen, ome Arie,” vroeg ik, het antwoord eigenlijk wel wetende. Hij schudde zijn grijze krullenkop. Z’n pet stond zorgelijk. Hij keek me met erg trieste ogen aan. “Maar zo’n gast wil je toch ook niet teleurstellen…” Ik begon medelijden met hem te krijgen. “Kunt u ons helpen, meneer Ype? U schrijft toch ook wel eens stukkies?” Hij bracht me in een lastig parket. Mijn dichterlijke dienstverband bij de qua omvang van zijn oeuvre grootste dichter van alle tijden was niet bepaald een aanbeveling betreffende de kwaliteit van mijn werk. (Inderdaad, ik bedoel een heden ten dage nogal omstreden bisschop uit Spanje). Ome Arie begreep mijn zwijgen. We keken beiden weer zorgelijk voor ons naar de uitgang van het schilderachtige haventje van ons dorp. En dachten diep na. “Bovendien gebruiken rappers ook nog veel straattaal, en daar weet ik helemáál niks van”, droeg ome Arie niet bepaald bij aan het verbeteren van de stemming. Toch bracht hij me hierdoor op een idee: “Straattaal? Voor een rapper uit de Hoeksche Waard zou dat toch Hoeksche-waards moeten zijn?” Hij keek me met grote ogen aan: “Natuurlijk! Dat is het: de rapper van de Hoeksche Waard!” Alsof er een wereld voor hem openging. Vrolijk stapte hij, nadat hij zijn pijp had uitgeklopt, weer op ‘hum’ fiets, allerlei Hoeksche Waardse gezegden en woorden mompelend: “Gunterweid rijmt op mooie meid, neffen op beffen, maar dat gaat misschien te ver…” En zo fietste hij ‘hoiswaerts’. Ik kon er wel om lachen, klopte ook mijn pijp uit en startte mijn scooter. “Toch eens googelen naar woorden uit het Hoeksche Waards,” mompelde ik in mezelf, terwijl ik gas gaf.