Bushokje

Het was een grauwe dag. Er hing een nevel over het haventje van ons dorp. Het bankje bij het stille haventje van ons dorp stond al heel lang leeg. Zo lang, dat ik me zorgen ging maken over ome Arie. Tijdens de oneindig lange zomer was het nooit in me opgekomen naar zijn adres te vragen. Alsof dat het sprookje abrupt zou doen eindigen, alsof ome Arie dan té echt zou worden, het mysterie voorbij. Nu speet me dat, daar ik me zorgen over hem maakte. 

Tot vanmorgen. Opeens zag ik hem voorbij-fietsen door de nevels, diep over zijn stuur gebogen in een dikke winterjas en een pet met oorkleppen. Maar zonder klompen. Hij dreef zijn pedalen aan met huiselijke geruite huis-slippers. Ik schoot in de lach, hetgeen door onze held op slippers werd opgemerkt. Hij stopte en kwam naar me toe: “Meneer Ype, dat is weer even geleden!” Hij leek oprecht blij me weer te zien. “Ome Arie!” was mijn opgeluchte antwoord, ook blij hem weer in levende lijve te zien. 

“Het is geen weer voor een pijpje”, bromde hij. Ik knikte: “Laten we even schuilen in dat bushokje.” Hij zette zijn fiets tegen de zijkant van het wachthok en leek tevreden over deze schuilplaats. En pakte, ondanks hetgeen hij zojuist gezegd had, zijn pijp en begon deze te stoppen. Ik volgde zijn voorbeeld en zo genoten we, als was het zomer, van onze heerlijk geurende tabak. Een dame kwam op ons aflopen, maar deinsde bij het bushokje terug door de melange van onze pijprook. Ze keek niet blij en keek op haar horloge. “De bus komt zo!” pafte ome Arie, die het dichtst bij haar zat, goedmoedig. De dame was niet gevoelig voor zijn goedmoedigheid: “Wel beetje asociaal, die stank in een bushokje!” Mijn goedmoedige vriend nam een trekje van zijn pijp. Ik nam een trekje van mijn pijp. “Het is wel een manier om mensen op anderhalve meter afstand te houden”, zei ik bijdehand, doelend op de corona-regels. Ome Arie glimlachte, de mevrouw niet: “u mag in de bus toch ook niet roken!” bitste ze. “We hoeven helemaal niet in de bus!” antwoordden wij in koor. De chagrijnige dame was even met stomheid geslagen. Gelukkig kwam, voordat ze kon reageren, de bus. Mopperend besteeg ze het openbaar vervoer. De buschauffeur keek ons verbaasd aan, wilde wat zeggen, maar zei toch maar niks en sloot hoofdschuddend zijn deur alvorens hij wegreed, richting Rotterdam. Ome Arie keek me aan en we schoten beiden in de lach. De volgende bus werd op een scherm op een paal voor onze zitplaats aangekondigd. Nog zeker zo’n twintig minuten rust. Tevreden leunden we weer achterover in de luwte van het bushokje en rookten ons pijpje. Ik keek ome Arie aan en wees op zijn sloffen: “Hoe zit het met je pantoffels, ome Arie? Is er een klomp gebroken?” De oude baas keek eerst naar mij en daarna naar zijn eigen voeten en haalde zijn schouders op: “Die zijn uitgeleend…” Hij keek een beetje ongelukkig en was duidelijk wat verlegen met de situatie; “Riek en die zus van haar doen opeens heel erg aan volksdansen.” Ik keek erg onbegrijpend. “Volksdansen? Met Agaath?” (Zie eerdere verhalen op swartboek.nl) Ome Arie knikte; “Agaath kreeg het lumineuze idee te gaan volksdansen voor zielige bejaarden. Buiten, voor het raam van verzorgingshuizen hier in de Hoeksche Waard. Als afleiding in de Corona-isolatie.” Ik kon een glimlach niet onderdrukken: “En dan met name een klompendans, zeker?” “Hoe raadt u het zo, meneer Ype. En daar Agaath nogal lange tenen heeft, waren er behoorlijk grote klompen nodig…”