De tijd des tands

Toen ik ons bankje bij de haven naderde viel me op, dat ome Arie er wat verlaten bij zat. Zonder pijp en zonder aanstalten te maken deze te gaan stoppen. Ik nam plaats en zocht mijn rookgenot wél op, als altijd. Ome Arie zuchtte: “De tijd is onherroepelijk en onbarmhartig…” Ik keek stomverbaasd opzij, niet gewend aan dergelijk zwaarmoedig taalgebruik van mijn bankgenoot. Hij glimlachte kort om mijn reactie, maar zijn stemming veranderde niet echt. Er spookte van alles door mijn hoofd: zou hij gestopt zijn met roken en daarom zo neerslachtig? Hij vervolgde: “Wanneer je kind bent, kan de tijd soms niet snel genoeg gaan. Dagen duren weken in je verlangen naar een volgende verjaardag of een Sinterklaasfeest. En later kijk je reikhalzend uit naar je zestiende verjaardag waarop je je eerste legale rit op je Kreidler zou mogen gaan maken” Mijn mond viel open van verbazing, zo had ik ome Arie nog nooit meegemaakt! Hij zuchtte nogmaals en had moeite met zichzelf, zo zonder pijp. Ik kreeg medelijden met hem, al begreep ik niet waarom eigenlijk… “Daarna het hunkerend verlangen naar andere hoogtepunten. Je trouwdag, je eerste huwelijksnacht!” “Ach, ome Arie, dat zijn nu toch geweldige herinneringen, daar hoef je toch niet zo melancholiek over te doen?” trachtte ik verdere intieme ontboezemingen te voorkomen. “Op onze leeftijd leven we nu eenmaal met de dag. En zo moeten we het ook leven, denk ik; met de dag!” Het klonk zelfs voor mezelf niet echt overtuigend. Want ik besefte net zo goed als ome Arie, dat we gewoon een paar gepensioneerde ouwe kerels waren, die onze tijd verkwanselden op een bankje bij het prachtige haventje van Oud-Beijerland. Ome Arie werd er ook niet echt vrolijker door: “Het is net of de tijd na je afdanking uit het werkzame leven sneller gaat. Weken duren dagen. Alsof magere Hein je nazit op een dikke Harley Davidson!” Ik moest nu wel lachen om zijn beeldspraak. Ik zag het voor me: ome Arie op zijn elektrische fiets, aangedreven door magere beentjes met klompen en daarachter een zeis-dragend skelet op een motorfiets. “Ja, lach maar!” bromde mijn metgezel. Even was het stil. Toen ging me een lichtje op: “Moet je soms voor je halfjaarlijkse controle naar de tandarts, ome Arie?!” Brommend stond hij op; “Hoe raadt u het zo, meneer Ype, hoe raadt u het zo!” en hij fietste weg, zijn noodlot tegemoet…