Japans

De herfst was nu duidelijk ingetreden. ‘Ons’ bankje aan de haven was nat en leeg. Ik speurde vanachter de iets beslagen ramen van mijn auto in het rond naar een spoor van ome Arie. Een rookwolk uit zijn pijp of zijn tegen een lantaarnpaal gestalde fiets. Dat laatste ontdekte ik niet ver van ‘Barona’. Ik parkeerde mijn auto en vond mijn vriend aan de bar van zijn vaste regen-schuilplaats. “Ome Arie,” groette ik. “Meneer Ype,” bromde hij. Zijn pet stond als het weer; een beetje depressief. “Dit weer stemt niet echt vrolijk, ome Arie,” begreep ik. Hij kreeg een kop koffie van de barman. “U ook een appelgebakkie koffie, meneer Ype,” vrolijkte hij al wat op. “Zeg ik geen nee tegen,” en klom ietwat moeizaam op de barkruk naast ome Arie. “Gisteren was het ook zulk triest weer.” Hij nam een slok koffie, terwijl het appelgebak vóór hem neergezet werd. Ook ik kreeg de lekkernij met een flinke dot slagroom. “Laten we het ons dan maar binnenshuis naar de zin maken,” doelde ik wijzend op de taart. Ome Arie glimlachte, voor zover dat ging met zijn mond vol. Hij werkte alles in een rap tempo weg en veegde zijn mond af met een grote rode boerenzakdoek. “Zo, dit gaat beter dan dat getob van gisteravond!” Klonk het, nu behoorlijk opgevrolijkt. Ik had mijn mond nog vol, dus kon niet vragen, wat er dan de avond ervóór gebeurd was. Maar ik wist, dat ome Arie geen aansporing behoefde. “We kregen visite van oude vrienden en besloten buiten de deur te gaan eten.” Hij wenkte de uitbater en wees op zijn lege kopje. “Ook nog een appelgebak erbij?” grapte de tapgast. Ome Arie lachte en schudde zijn hoofd; “ik heb mijn buik nog vol van gisteren!” De man ging koffie inschenken en ik vroeg ook om nog een bakkie: “deze is van mij!” Ome Arie vervolgde: “die gasten houden nogal van meedoen met allerlei nieuwigheden, dus ze wilden naar een Japans restaurant.” Ik zag de bui al hangen, daar hoefde het geen herfst voor te zijn. “Gelukkig hoefde ik niet op mijn knieën te zitten, maar ik moest wel mijn voer met stokjes naar binnen zien te krijgen!” Ik zag zijn kop vóór me, welke hij gehad moest hebben bij deze constatering. Daar ik zelf ook wel eens met tob-sticks had geprobeerd te eten begreep ik zijn verontwaardiging. “En, is het gelukt?” vroeg ik, eigenlijk tegen beter weten in. “Praat me er niet van!” gromde de oude boer, “het is net hooien met twee stelten! Die Jappen zijn gestoord!” Verontwaardigd nam hij een slok koffie. “Ik heb Rieks’ tas gepakt, omdat ik wist, dat daar altijd van alles in zit. En inderdaad: de oplossing!” Zoals altijd wist hij me tot op het laatst in spanning te houden. Ik keek hem vragend aan. Hij nam de laatste slok koffie. “Ze heeft altijd een puntenslijper bij zich?” “Een puntenslijper?” herhaalde ik met een vermoeden waar hij heen ging. “Een puntenslijper! Die gebruikt ze voor zo’n make-up potlood, geloof ik…” hij schoof zijn petje naar standje ‘slim’: “daarmee sleep ik een punt aan zo’n chopstick en kon vervolgens alles vastprikken. Die spleetogen kunnen nog wat leren van een ouwe boer!”