Klerezooi

Ome Arie had het duidelijk niet naar zijn zin. Hij zat een beetje in elkaar gedoken met zijn pet op standje ‘ongelukkig’ en zijn pijp allesbehalve ontspannen in zijn mond. Ik besloot nergens naar te vragen, groette hem vriendelijk en ging rustig mijn pijpje stoppen. Hij zei weinig en zuchtte een paar keer diep. Ik keek eens opzij. Hij keek terug en zuchtte weer: “ach, meneer Ype, soms zit alles een beetje tegen…” Ik knikte zonder er een snars van te begrijpen, wetende, dat zijn probleem vanzelf wel zou komen. Hij zuchtte weer. “Ik moet vanmiddag met Riek naar de stad.” Aan zijn grafstem te horen beloofde het geen leuke middag te worden. “Kleren kopen”. Het kwam er zo zielig uit, dat ik toch een beetje medelijden kreeg. “Vroeger was alles veel minder gecompliceerd. Ik droeg gewoon altijd een ketelpak en was daar heel gelukkig in. Gewoon een blauw ketelpak!” Hij trok aan zijn pijp, maar die deelde in de malaise en was uitgedoofd. Licht brommend als een vale oude herdershond pakte hij zijn aansteker. “Maar dat is toch niet zo erg”, trachtte ik tegen beter weten in zijn humeur op te krikken. Hij keek vernietigend opzij: “niet zo erg!? Het is verschrikkelijk!” Ik besloot geen opbeurende opmerkingen meer te proberen. “Het is het meest vernederende wat ik me maar kan bedenken!” Hij was echt gedeprimeerd. “Dan sleept ze me aan de hand mee als een chimpansee achter zijn dompteur naar een klerezaak, waarin ik dan door zo’n fatje met steevast een roze overhemdje geringschattend wordt opgenomen met de woorden: “Ik weet niet of ik iets in meneers’ maat heb…” en dat zegt zo’n vlerk dan tegen Riek, omdat chimpansees nu eenmaal niet kunnen praten.” Ik moest toch stiekem lachen om dit beeld, vooral omdat het me erg bekend voorkwam. “Ik wil dan gelijk weg, maar Riek heeft me steevast in een ijzeren greep.” Ik hield mijn lachen in. “Ze gaat dan nog slijmen ook om die loser in beweging te krijgen. Ik word een pashok ingeduwd met de boodschap me vast uit te kleden.” Hij blies een boos wolkje uit. “En dan wordt me steeds allerlei klerezooi aangegeven waar ik me in moet zien te vouwen. En dan moet ik dat pashok uit om me door Riek en die eikel te laten uitlachen.” Het tafereel was me duidelijk. “Geef mij nou maar gewoon een ketelpak.” Ik knikte, nu wel begrijpend. “Het is gewoon mijn straf!” Ik herhaalde verbaasd: “straf?” “Ja, straf!” Hij nam een diepe trek aan zijn pijp: “omdat ik gisteren mijn band heb geplakt met mijn goede shirt aan. Ik had het zelfs uitgetrokken en over haar fiets gelegd.” Weer was mijn onbegrip groot. “Maar het was een achterband en het zat niet mee, dus er zat wat smeer van de ketting aan mijn handen” “Gelukkig had je je shirt uitgedaan!” zei ik in mijn onschuld. Ome Arie keek vernietigend opzij: “ik veegde mijn handen af aan een doek…” Er ging een angstig lampje bij me branden: “Die doek was je shirt?” Hij knikte en klopte zijn pijp uit. “Gewoon een vergissing. En daar word ik zwaar voor gestraft!” Hij stond op en fietste chagrijnig huiswaarts, op weg naar zijn straf…