September

De herfst kwam aarzelend om de hoek. De eerste gevallen bladeren schommelden op de golfjes in de haven. Het zonnetje scheen, maar al minder warm. Toen ik de hoek omkwam zat Ome Arie zat zijn pijp al te stoppen. Ik zette mijn scooter op zijn vertrouwde plek, pakte mijn pijp en tabak en nam op gepaste afstand plaats naast de oude boer. We groetten elkaar als altijd. “Goeiemorgen!”, waarbij hij dan altijd even met zijn rechter hand zijn pet aantikt. Het was rustig in de haven. De vakanties waren voorbij, dus de vloot was weer thuis. Ome Arie leek mijn gedachten te kunnen lezen: “wat een rust”, mompelde hij, “weer een zomer voorbij, iedereen is weer aan de slag, behalve wij gepensioneerden.” Het klonk berustend. Ik kon slechts instemmend knikken. Onderwijl schonk ik voor ons beiden een bekertje koffie uit mijn thermosfles. Ome Arie stond op en pakte een boterhamzakje uit zijn fietstas. “Ik heb een paar plakken ontbijtkoek meegenomen, meneer Ype, lekker met een dikke laag roomboter!” Hij hield enthousiast de versnapering voor mijn neus. Ik nam de ontbijtkoek, die besmeerd was met een gulle hoeveelheid roomboter. Weigeren was geen optie. “Eigenlijk ben ik op dieet en is die roomboter heel slecht voor me!” mopperde ik voorzichtig en bedacht een oplossing. Ik pakte mijn zakmes en schrapte de meeste boter van de lekkernij. “En wat doet u nu met die boter op uw zakmes, meneer Ype?”, gniffelde ome Arie. Ik keek wanhopig om me heen naar een mogelijke oplossing en zag er maar één: ik likte de boter voorzichtig van mijn mes, teneinde niet in mijn tong te snijden. Daarna nam ik een hap van de ontbijtkoek met de woorden: “Zo, dat is beter!”, niet gestoord door het onbedaarlijke gelach van mijn gezelschap.