Dichter

“Meneer Ype, u schrijft toch stukkies?” Ome Arie klonk bijna verlegen. We zaten al een halve pijp-lang te genieten van het zachte nazomerweer. “Dat klopt, ome Arie” beaamde ik. Hij liet het antwoord even een paar trekjes aan zijn pijp op zich inwerken, alsof hij moed moest vatten voor het vervolg; “Ik schrijf soms ook wel eens!” Het hoge woord was er uit. Ik glimlachte, maar besefte, dat dit toch wat arrogant over kon komen; ik was nou niet bepaald een gearriveerd groot schrijver. Ome Arie leek het niet gemerkt te hebben: “maar ik schrijf gedichten…” Hij bloosde zelfs een beetje! Ik bleef doodernstig.”Maar dat is toch geweldig, ome Arie, er schuilt vast een groot dichter in u!” Hij bloosde nog meer en zocht toevlucht naar zijn pijp. Hij stampte met een klein stampertje zijn tabak aan, pakte zijn gasaansteker en stak de overgebleven tabak weer aan. “Ik heb wel eens gedichten ingestuurd naar gedichtenwedstrijden, maar ik ben nooit in de prijzen gevallen”. Hij was daar nog teleurgesteld over. “Ik ken het gevoel, ome Arie, mijn verhalen vallen ook nooit in de prijzen…” Gedeelde smart is halve smart. “Maar ik vond ze zelf erg goed!” zuchtte onze dichter.  “Wederom: Ik ken het gevoel, ome Arie”, deelde ik zijn verontwaardiging. We paften even zwijgend onze pijpjes. Er kwamen wat melancholieke wolken voor de zon onze stemming verder bederven. 

Ome Arie haalde diep adem en begon een kunstwerk: 

‘de boer liep op zijn dooie akkertje,  

handen diep in de zakken, 

ik dacht: het stakkertje, 

weer geen cent te makken!’  

Trots keek hij mijn kant op, vragend om waardering. Ik applaudiseerde. “Mooi!” riep ik. Hij grijnsde verlegen. “Alleen misschien wat kort.” “Dit waren alleen de eerste regels!” antwoordde onze dichter. “Er komt nog meer:” Daar was ik al bang voor. Ik heb eigenlijk  niet zoveel met poëzie. Hij vervolgde:

‘Begraven in het dodenakkertje

Komen de maden uit z’n kont

Ik dacht: zo makkertje

Doe je eindelijk iets aan je grond?’

Nu zat ik wel hardop te lachen. “Geweldig, ome Arie, geweldig!” Hij glunderde. “Je hebt ook een heel eigen stijl! Hoe zullen we het noemen? Het aardvers!” Hij glunderde nog harder. Het bankje was even het middelpunt van cultuur. Ik stak mijn pijp weer aan en glimlachte: “Voor een nieuwe poëet hoeven we niet ver te zoeken, want we hebben er een dichter-bij!”