Vergeetachtig

Het klokgelui van de zondagmorgen was net afgelopen. Ik zat met ome Arie te genieten van een weldadige rust toen er een oud vrouwtje plompverloren tussen ons in kwam zitten. “Even genieten van die heerlijke geur van jullie pijpen, heren!” Ze snoof de lucht luidruchtig naar binnen. “Mijn man rookt ook pijp, weet u, maar nu even niet…” Ze snoof weer. “Ik mis het wel, hoor, maar hij is zijn pijptabak kwijt. Hij is wel meer kwijt de laatste tijd!” Ome Arie keek achter haar voorovergebogen gestalte langs onbegrijpend mijn kant op. De oude dame wees: “Kijk, de ‘Nescio’, dat is onze boot. We wisten zo gauw geen naam en dat klonk wel chic.” De ‘Nescio’ was een fraaie motorvlet van zo’n twaalf meter. Rondom een dikke kabelaring en een gigantische leguaan op de boeg. (Voor de landrotten: Dat zijn beschermingen van touwwerk rondom!) “Mijn man heeft het touwwerk allemaal zelf gemaakt! We hadden vroeger een binnenvaartschip.” Alsof ze mijn gedachten had gelezen. “Dat hebben we verkocht en nu varen we nog voor ons plezier.” Ze zwaaide naar haar man, die de stuurhut uitgekomen was en zoekend rondkeek. “Hij is altijd ongerust, wanneer ik even weg ben.” Ze zuchtte; “Heeft u misschien een beetje tabak voor hem? Ik ben het gisteren vergeten en het is vandaag zondag?” Ome Arie haalde zijn bijna volle pakje tabak uit zijn zak en gaf deze aan haar; “Hier, dat moet voor vandaag voldoende zijn!” Het oudje nam het heel blij aan: “Dank u wel, hij zal er erg blij mee zijn.” Ze glunderde: “En ik ook, want ik vind het toch zo lekker ruiken!” Ze slofte terug naar de vlet. Voor ze onderdeks verdween zwaaide ze naar ons. “Ik heb thuis nog een nieuwe baal.”, zei ome Arie. “Je mag er straks wel één van mij stoppen, ome Arie!” waardeerde ik zijn gulheid. Even later zagen we de oude baas tevreden met een rokende pijp op het dek plaatsnemen. Het dametje kwam nu met een jerrycan uit het stuurhuis en maakte een praatje met de zojuist wakker geworden Tattoo van de ‘Titanic’. (zie vorig verhaal!) Even later zagen we hem een fiets van het dek halen, de jerrycan op de bagagedrager vastbinden en onze kant opfietsen. “Heren, waar kan ik hier ergens diesel halen?” Ome Arie wees hem de weg en fluitend ging hij op weg. Ondertussen bleek ons lieve oude wijffie al eerder Blondy zo gek gekregen te hebben, dat deze een was voor haar ging doen, want de wasmachine stond op de steiger luid stampend te centrifugeren, terwijl opoe er met haar wasmand naast stond te wachten. Ome Arie volgde het gedoe en stopte een nieuwe pijp met mijn tabak. Blondy hielp het vrouwtje de was op te hangen aan een geïmproviseerde waslijn aan boord van de ‘Nescio’. Niet veel later kwam de jerrycan vol met diesel terug en hielp Tattoo met het vullen van de brandstoftank met een grote trechter. Het oudje had inmiddels de koffie klaar en iedereen dronk tevreden een bakkie. Wij ook, want ze bood ons ook een vrij stug kopje koffie aan. Blondy had er nog een koekje bij en iedereen was tevreden. Na een tweede bakkie ging ieder zijns weegs. De ‘Nescio’ werd gestart en voer,  de was wapperend aan het mastje, langzaam de haven uit, nagezwaaid door ons allemaal. 

Toen ome Arie zijn pijp uit klopte en op huis aan wilde kwam Blondy voorbij. “Wel leuk oud stel, vind je niet?” zei ik, “Toch jammer, dat die oude schipper wat vergeetachtig wordt…” Ze keek niet blij: “Heel jammer, inderdaad. Haar geheugen is helaas ook niet al te best. Ze hebben de diesel niet betaald! Ze gaf mij zo’n gehaakt hoog hoedje op een wc-rol en zei even later tegen mijn vent, dat ze alles met mij ‘geregeld’ had!” Ome Arie schoot in de lach: “Zijn jullie even beetgenomen!”, gierde hij. En ik lachte: “Nescio is toch de schrijver van ‘De uitvreter’, een knul, die op andermans zakken leeft?” en daarna, gierend van het lachen: “En andermans tabak oprookt?!” Ome Arie keek nu net zo besodemieterd als Blondy.