Het lijk

De haven bij eb toonde het verval. De kademuren waren getekend met grauw, de palen vol aanslag. De geur dieper. Ome Arie ging zitten op ons ‘leugenbankje’ en pakte zijn pijp. Ik zat er ook maar net.  We stopten onze tabak simultaan in onze pijp. Zwijgend staken we, als in een ballet, het rookgerei in onze mond en de tabak aan. We bliezen samen stoom af. Zondagmorgen, zonnig en geen wind, zodat voor mijn bankgenoot één lucifer volstond. Ondanks de weldadige rust was ome Arie mopperig: “Er gebeurt hier nooit wat.” Ik knikte en vond het best. Beneden ons zwom een rat voorbij. Doodgemoedereerd met de snorharen trots omhoog. (Ik had die ochtend mijn bril schoongemaakt!) “Kijk, een rat”, wees ik met de steel van mijn pijp. “Kijk, een lijk”, ging Arie daar spectaculair overheen. Je hebt altijd baas boven baas. Hij wees. Niet ver van ons vandaan dreef iets groots in het water. De rugzijde van zo te zien een blauwe overall dreef boven water en lange blonde  haren golfden eroverheen. “Moet je dan één-één-twee bellen of dat andere nummer?” vroeg ome Arie. “Echt spoedeisend is het zo te zien niet echt’” Ik knikte. “Kost dat andere nummer eigenlijk beltegoed?” Ik wist het niet. Gelukkig was het onderwerp van ons dispuut nu ook door een voorbijganger opgemerkt die direct zijn mobiel pakte en er, vóórdat hij belde, eerst een foto van maakte. Wij gingen er eens goed voor zitten. Al gauw hoorden we naderende sirenes. “Die herrie lijkt me wat overbodig.” bromde ome Arie. Ik knikte. Vijf minuten maken voor iemand, die de tijd verlaten heeft, niet meer uit. Gelukkig stopte de herrie toen de agenten uitstapten. De beller was snel gevonden evenals het lijk. Vreemd genoeg leken de dienders nu weinig haast meer te maken. Er werd wat in mobilofoons gebabbeld en twee erg jonge meisjes-agenten ging linten spannen. “Lintwurmen”, typeerde ome Arie. Ik vond hem wel grappig. Het ene wurm rolde haar lint onze richting uit. “Mag ik het hier even vastmaken ome Arie?”, vroeg ze vriendelijk, terwijl ze het lint aan het bankje vast knoopte.  Ik keek hem stomverbaasd aan. “Tuurlijk, Mariska”, bleek hij haar inderdaad te kennen. “Oud buurmeisje”, verontschuldigde hij zich bij mij. Ze ging aan de andere kant verder met haar afzetlint. Door het aanvankelijke gebruik van de sirenes stroomden de nieuwsgierigen toe en waren de linten nodig. Wij zaten goed, want het lint zat zo, dat we eigenlijk vanaf onze knieen in overtreding waren. Ons uitzicht werd derhalve niet belemmerd. “Wat is hier aan de hand, ome Arie?” Een verfomfaaide kater was achter ons komen staan. “Zo, Dirk,”, gaf ome Arie geen antwoord, “Feestje gehad?” Het jongmens grijnsde pijnlijk: “Vrijgezellenfeest, gisteravond. Ik heb bij Sjaak geslapen. Door het grind rond de boerderij kan ik onmogelijk stilletjes laat thuiskomen.” Ome Arie knikte begrijpend: “Dan slaan die rothonden aan, natuurlijk,” Hij wees: “Er schijnt een lijk in de haven te drijven!” De agente kwam terug met een lege rol. “We wachten op de waterpolitie”, informeerde ze ons, “Dat is standaardprotocol in dit soort situaties. Die doen dan het sporenonderzoek, met duikers en zo!” Ze klonk enthousiast. Eindelijk gebeurde er iets in het dorp. “Dan kunnen ze misschien gelijk naar mijn ketelpak zoeken, dat ben ik hier vannacht ergens verloren,” zei Dirk. Iedereen werd stil.  Doodonschuldig vervolgde hij: “Gevuld met blonde Debby, van de Pabo!” Achter ons klonk nu geroezemoes: “Het is een schooljuf!” “Nee!” trachtte Dirk nog te verbeteren; “Een opblaaspop, van die andere Pabo, vanwege het vrijgezellenfeest!” Op dat moment stoof de opblaasboot van de waterpolitie het kleine haventje in…