Toilet

Er heerste een gezellige drukte in het prachtige haventje van ons dorp. Het was de laatste decennia helemaal opgeknapt met gevels, die oudheid suggereerden. De meeste mensen, die ik erover sprak, vonden het een geslaagde suggestie. Twee pijprokende oudere mannen pasten daar uitstekend bij, vonden ome Arie en ik over onszelf. We bespraken oude tijden en nieuwe waarden en waren het bijzonder met elkaar eens zonder echt naar de ander te luisteren. Een ‘oudemannenhuisgesprek’. Het gaf niks; ons pijpje rookte er niet minder om en de zon scheen op onze kop. “Vroeger was ‘nabuurhulp’ of ook ‘nabuurschap’ genoemd iets volkomen normaals op het platteland.” oreerde ome Arie, toen ik even niks zei. Ik knikte. “Wanneer iemand overleed gingen de gordijnen dicht of werden er lakens voor de ramen gehangen. Ook bij de buren.” Ik knikte. “Dus toen onze buurvrouw in ons appartementencomplex haar man onlangs verloor probeerden wij haar met van alles te helpen.” Ik knikte, maar vermoedde al een vreemde wending van dit verhaal. “Dat is nu drie weken geleden en ze komt nog steeds bij ons een kakkie doen.” “Een bakkie, bedoel je!” verbeterde ik. “Nee, een kakkie!” zei ome Arie, en hij trok zonder een spier te vertrekken aan zijn pijp. “Haar man is op het toilet gevonden, morsdood! Dat schijnt wel vaker te gebeuren.” Ik kon er niet om lachen. “En nu durft de buurvrouw niet meer naar haar eigen toilet. Het is net een camping op de galerij, wanneer ze met haar wc-rol onder haar arm naar ons oversteekt.” Het was best een triest verhaal, maar het lachen stond me nu toch nader dan het huilen. “Maar het duurt nu al drie weken…” Hij keek me een tikkie ongelukkig aan. “En wanneer ik een keer nodig moet terwijl de weduwe op onze doos zit moet ik met de wc-rol onder mijn arm naar hààr toilet rennen.” Hij kreeg het al benauwd bij de gedachte. “En hoe gaat dat dan ‘s nachts?”, kon ik mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. Ome Arie trok aan zijn pijp en een heel vies gezicht; “Dan doet ze alles op een vies antiek po-otje, dat dan ‘s ochtends weer onze kant op klotst.” Zijn gezicht sprak wanhopige boekdelen terwijl hij mijn kant op keek: “Ze zal toch wel weer eens thuis gaan poepen?” Ik lachte niet. Ome Arie klopte zijn pijpje uit en vroeg: “Gaat u mee een bakkie koffie met appelgebak doen bij Barona, meneer Ype?”, om daar met een zucht aan toe te voegen: “Dan kan ik daar ook even naar het toilet!”