Trekker

Het was al een paar dagen geen weer om genoeglijk ons pijpje te roken op het bankje bij de haven. Toen ik er langs kwam met mijn auto vond ik het maar een triest gezicht, zo’n leeg nat bankje dat stond te druilen bij de haven. En ik miste de verhalen van ome Arie. Toen ik moest stoppen voor een parapludrager op het zebrapad zag ik dat ome Arie’s fiets voor de kroeg stond. Ik besloot een kop koffie en parkeerde mijn auto een klein stukje verderop. Ome Arie zat aan de bar met een bakkie voor zich en genoot van een fors stuk appeltaart. “Gwoeiemworgen”, mompelde hij met volle mond, toen hij me zag. “Goeiemorgen, ome Arie, goeiemorgen, bar-mevrouw!”, antwoordde ik terwijl ik mijn druipende jas aan de ouderwetse kapstok hing. De dame achter de bar groette vriendelijk terug en keek vragend om de bestelling. “Een bakkie en die appeltaart lijkt me ook wel wat”, wees ik naar de laatste hap, die in ome Arie’s mond verdween. De dame ging aan het werk. “Da’s alweer een tijdje geleden, dat we elkaar zagen, ome Arie”, zei ik, terwijl ik op de barkruk naast hem ging zitten. Hij knikte en veegde zijn mond af met een grote rode zakdoek. “Het is ook geen weer”, bromde hij, “Ik zit al dagen binnen. Riek heeft me er uit geschopt; ze wilde even stofzuigen en stoffen en was mijn kop ook zat!” Ik knikte, want ook bij mij thuis hing een donkere wolk. Ik kreeg mijn koffie en mijn appelgebak. “Heeft u ook zoetjes?” De bar-mevrouw keek verbaasd, maar bracht de suikervervangers. “Om de appeltaart te compenseren”, grapte ik mijn standaard-grap, waar al jaren niemand meer om lacht. De bar-mevrouw glimlachte beleefd, en zei iets, wat door een voorbij-knetterende scooter volkomen verloren ging. “Rotherrie!” gromde ik. Ome Arie glimlachte. “De mijne maakte vroeger net zo’n herrie!” Hij kreeg een kwajongensachtige blik in zijn ogen. Ik keek even verbaasd. “Een Kreidler. Een echte Kreidler. Rood natuurlijk. Toendertijd had je de Kreidlers en de Zündapps, en later kreeg je de Puchs. Dat vonden wij maar eitjes!” Het was niet geheel duidelijk of dat op de brommers of op de berijders sloeg. Ome Arie maakte zijn bakkie leeg en bestelde een nieuwe. “Jij ook nog?” vroeg hij, maar het grootste deel van mijn koffie stond nog op mijn keelgat te wachten, dus ik bedankte. “Weet je, dat er nog eens een Nederlander Wereldkampioen is geworden in de motorsport met een Kreidler?” Ik wist het. “De mijne haalde ook gemakkelijk de 90”, glom ome Arie, “Dat beaamde ook de motoragent, die op de Langeweg naast me reed en mijn Kreidler in beslag nam. Doordat mijn grote liefde zo’n herrie maakte, had ik de BMW van die Juut niet horen aankomen…” Ik keek opzij: “Dat was behoorlijk balen, zeker?” Hij knikte, maar leek er nu weinig last meer van te hebben. “Ik heb hem een paar weken later wel teruggekregen, maar zonder de ‘opvoer-onderdelen’. Dus een halve motor!” Hij kon er nu wel om lachen. Hij dronk van zijn verse bak. “De zaterdag daarna zou ik met mijn vriendinnetje naar de film in Spijkenisse gaan: De Sound of Music.” De barvrouw lachte: “Dat is lang geleden!” Ome Arie knikte. “Maar dus niet op mijn Kreidler met haar armen om me heen.” Hij zuchtte. “Ben je wel gegaan?” vroeg ik. Hij knikte. “Met de trekker.” “Met de trekker?” vroegen de bar-mevrouw en ik in koor. “Ik ben de hele zaterdag bezig geweest het ding schoon te maken. Een enorme klus.” Hij roerde volkomen zinloos in zijn koffie. “Toen ik haar ophaalde keken haar ouders wel wat vreemd. Ze woonde in een nieuwe woonwijk en daar kwam niet vaak een nogal forse tractor. Haar moeder keek uit het keukenraam en zag alleen maar wiel.” Hij grijnsde. “Mijn vriendinnetje was zo overdonderd, dat ze zonder veel commentaar in haar mooie jurkje omhoog klom en naast me kwam zitten.” De bar-mevrouw zag het vóór zich en er de voordelen wel van: “Nou, achterop zo’n brommer zit je ook niet echt op je charmantst.” Ome Arie knikte. “Dus wij naar de bioscoop in Spijkenisse.” “Met de pont”, droeg ik mijn steentje bij aan het verhaal. “Met de pont”, herhaalde ome Arie. “En ik keek bij het van de pont afrijden goed op mijn horloge omdat ik wilde weten, hoe lang ik zou doen over de rit van pont naar bioscoop, en, belangrijker nog: van bioscoop naar pont.” Wij, de bar-mevrouw en ik, keken niet-begrijpend. “De laatste pont terug ging om 23:00 uur en die mocht ik niet missen!” Het was ons duidelijk. “Helaas was die trekker niet echt snel, dus we hebben het einde van de film nooit gehaald.” “De pont wel?” vroegen wij in koor. “Gelukkig wel, maar op het nippertje!” De bar-mevrouw vond het wel zielig voor het vriendinnetje, maar ome Arie stelde haar gerust: “Ze is de week erna met een Zündapp naar diezelfde film gegaan.” Even was hij stil. “Ze is later ook met hem getrouwd.” Hij nam weer een slok koffie: “Weten jullie eigenlijk of die familie von Trapp nog meegedaan heeft aan die korenwedstrijd?”