Poëzie

Het is de week van de poëzie. Tenminste dat las ik. Nou heb ik nooit zoveel met poëzie gehad, vooral omdat ik niet lang genoeg serieus kan blijven. Dan krijg je zoiets als: 

Iedere ochtend zit ik op het randje van mijn dag me af te vragen hoe vaak ik daar nog zitten mag   achter mij ronk jij nog zachtjes door buiten zingen merels hun zonnekoor  
ik strompel naar mijn eerste plas  
en wou dat ik wat sneller was  
en mompel in mezelf: “Jij ouwe zot”  
want door de Viagra pis ik zelfs zittend nog naast de pot.

Wanneer mijn lief zoiets leest mompelt ze zoiets van: “Je gebruikt nooit Viagra. Je gaat toch wel hard achteruit, hoor!” 
Kortom: de dichtkunst is niet aan mij besteed. 
Toch moest ik gisteren even denken aan de eerste twee regels toen ik langs de lijn stond te kijken naar de wedstrijd Piershil-Zinkwegse Boys. Naast me stond mijn dierbare vriend Daan gezellig te mopperen: “Dat kan ik nou niet begrijpen, dat je die bal niet gelijk doorspeelt! Echt, dat kan ik niet begrijpen…” Hij had geen goed woord over voor het vertoonde spel van onze boys. Zijn Tineke zat op een bankje naast me en trok zich er, zoals gebruikelijk, geen fluit van aan. We keken elkaar eens aan en moesten er eigenlijk wel om lachen. Verstoord keek de mopperkont onze kant op. “Het is toch niet om ààn te zien!”, zei hij hoofdschuddend. We lieten hem maar. Hij moet binnenkort voor een routine-onderzoekje naar het ziekenhuis. En dat zal natuurlijk niks opleveren, maar wanneer je wat ouder wordt, ga je steeds meer aan die dichtregels denken: 
‘iedere ochtend zit ik op het randje van mijn dag
me af te vragen hoe vaak ik daar nog zitten mag’
Ik maak daar een dom gedichtje over, Daan staat, met zijn handen diep in zijn zakken en zijn sigaartje in zijn mondhoek zich lekker af te reageren op zijn op één na grootste liefde: De Zinkwegse Boys. 
En hoe de wedstrijd afliep? De Zinkwegse Boys wonnen met 8-1, en het spel was in mijn ogen bij vlagen pure poëzie…