Kerstverhaal

In deze periode van terugkijken op het afgelopen jaar en plannen maken voor het komende groeit het besef, dat onze geschiedenis steeds langer en onze toekomst steeds korter wordt. Jaren geleden, toen mijn toekomst nog oneindig leek, werd aan onze praktijk (toen nog aan de Kasteelweg in Rotterdam) gevraagd of we bereid waren met de kerst te werken. Een stervende oude kolenboer wilde nog één laatste Kerst bij zijn familie doorbrengen en de specialist van het ziekenhuis wilde daar alleen toestemming voor geven, wanneer er een fysiotherapeut bereid werd gevonden de man twee keer per dag te kloppen en te zuigen. Dat ‘kloppen en zuigen’ diende om het overtollige slijm uit ’s mans longen te krijgen. (Inmiddels zijn de inzichten daarover wat veranderd) Dat zuigen was voor mij nieuw, maar collega Peter had daar wel de nodige ervaring mee, die had stage gelopen op de longafdeling van het Dijkzigt-ziekenhuis. Hij zou het me wel even leren, want volgens hem was het een fluitje van een cent. Dus we stemden in en ik ging een afzuigapparaat halen bij de Kruisvereniging. Dat bleek een vooroorlogs stoffig geval. Hij deed het wel, maar daar was alles mee gezegd. Dat ‘fluitje van een cent’ ging tegenvallen. De wijkzuster zei: “Ik wist, dat we nog ergens zo’n museumstuk moesten hebben.” Er waren gelukkig wel goed ingepakte gesteriliseerde slangetjes om op het ding aan te sluiten. Collega Peter keek een tikkie vies, toen ik met het fossiel aan kwam zetten, maar na wat schoonmaakwerk leek het nog ergens op. “In Dijkzigt hadden we wel een iets modernere uitvoering,” gromde hij. We probeerden even of het ding goed werkte en alle slangen pasten. Dat viel mee. We spraken af, dat we op kerstavond samen zouden gaan, dan kon hij het me voordoen, ik eerste kerstdag, en hij dan tweede kerstdag. Op kerstavond troffen we ergens in een flat in Zomerland een doodzieke oude man met een warme familie aan zijn zijde. Hij glunderde met een kleindochter op zijn bed. We vroegen de familie of we even samen de behandeling mochten doen en iedereen verliet de kamer. Het kloppen en ontspannen door de ademhaling te ondersteunen gaf de man duidelijk verlichting. Toen Peter het afzuigmuseumstuk ging klaarmaken pakte de oude baas mijn hand en fluisterde: “Hoeft het niet?” Ik hield zijn hand vast en zei: “Maar dan raakt u toch wat slijm kwijt en kunt u nog meer van het feest genieten?” De man keek ons met holle ogen aan. Eerst mij, daarna Peter, die al met de afzuigslang klaarstond. “Het is erg vervelend en helpt maar heel eventjes.” Door gebrek aan lucht kwam het er met horten en stoten uit. Ik keek mijn collega aan. Die knikte en maakte aanstalten om de boel weer op te ruimen. “Niks tegen mijn familie zeggen, hoor!”, zei de oude baas, “anders sturen ze me misschien terug naar het ziekenhuis.” Peter fluisterde tegen mij: “Het klopt wel, vaak helpt het maar heel kort, en lopen die longen extra snel weer vol door de prikkeling met de sonde.” Vanuit het bed werd onze aandacht gevraagd. “Maar ze mogen niks vermoeden, dus ze moeten wel geluid horen alsof er echt wordt afgezogen…” Daar had hij een punt, dus we speelden het spel mee en zetten het apparaatje aan, deden het slangetje even in het waterglaasje van de patient, zodat het voor de huiskamer ernaast net klonk, alsof er liters slijm afgezogen werd. Het slachtoffer zelf kreunde af en toe, als begeleiding bij dit hoorspel voor het publiek in de huiskamer.We hebben dat toneelstuk de hele kerst volgehouden en de oude kolenboer lag telkens met een brede grijns in zijn bed en vond het prachtig. Enerzijds omdat we hem een rotbehandeling bespaarden, anderzijds omdat we de boel een tikkie in de maling namen.