Abbenello

‘Drup!’ Naast mijn plastic bekertje met redelijke koffie viel een druppel. Instinctief keek ik omhoog. De terrasoverkapping vóór de kantine lekte, hetgeen best vreemd was, daar het niet eens regende. “Er zal wel water op dat dakkie staan”, zei de eveneens omhoogkijkende Leo, die zojuist een druppel op zijn kop had gekregen. Hij had de koffie zojuist voor me gekocht in de kantine van de voetbalvereniging ‘Abbenbroek’ in het gelijknamige gat ergens tussen de gaten Heenvliet en Zuidland. We hadden even moeten zoeken naar de ingang van de parkeerplaats van de tegenstander van onze Zinkwegse Boys van die middag, met een bumperklevende en irritant toeterende oudere dame in een antiek Peugeootje achter ons. Ik had haar maar laten passeren. “Je zult zien, dat dat de bardame van de vv. Abbenbroek is”, had ik gegrapt, “Dat wordt lang wachten op onze koffie!” En inderdaad, bij binnenkomst deed ze net haar schort voor. Gelukkig had ze Leo niet herkend. 
De wedstrijd verliep stroef. Bij de rust was het gelijk. 1-1. In de rust kreeg ik, na lang wachten, een biertje van Melle. “Dat ouwe mens achter de bar kan niet meer dan twee consumpties tegelijk afrekenen”, mopperde hij. “En dat meisje al helemaal niet…” En dat waren de enigen achter de kleine bar waarboven in grote letters ‘Abbenello’ stond, als lollig bedoelde verwijzing naar ‘Milanello’, het beroemde trainingscomplex van AC Milan. De kantine stamde waarschijnlijk nog uit de tijd, dat Gullit en van Basten daar furore maakten. Nu was de boel oud en verlopen. Plafondplaten waren opgeschoven als teken van een speurtocht naar lekkages. 
Toen de tweede helft op punt van beginnen stond, haalde Jan, een vriend van Daan, nog een biertje. Hij was te gast en vertelde over zijn voetbalclub in België. Hij was daar voorzitter geweest. Melle was één en al oor. Net als een wat rossige heer, naar later bleek de voorzitter van de thuisclub. Toen deze hoorde, dat de club van Jan in de hogere regionen van het Belgische voetbal speelde, waar betaling van spelers gebruikelijk is, kwam hij met nieuwe biertjes onze kant op. “Van de vereniging”, zei hij, “voor onze gewaardeerde gasten!” Ik keek Melle aan, en we keken samen Jan aan, maar we accepteerden zonder aarzeling het gerstenat. “U komt zomaar uit het verre België eens kijken bij ons eerste elftal?” vroeg de gulle gever aan Jan. Jan keek nu beurtelings Daan, Melle en mij aan. “Ja, maar ik ben hier puur op persoonlijke titel”, zei onze Belgische vriend geheimzinnig, en nam een slok van zijn verse biertje. “Ja, Ja, natuurlijk”, zei de man, “maar wellicht zijn u de kwaliteiten van onze spits wel opgevallen…” Jan’s bek viel net niet open. We waren met stomheid geslagen. Zelfs Daan. “Dat is mijn zoon”, zei de trotse vader, terwijl hij zich met een veelzeggende knipoog discreet terugtrok. Op het veld scoorde het bedoelde talent vlak voor tijd de 3-3. 
‘Drup’ klonk het naast me. Het dak van de kantine zou ook gebaat zijn bij een lucratieve transfer….