Bloot

Wanneer er naarstig wordt gezocht naar een gespreksonderwerp, zoals bij verjaardagen, bruiloften, begrafenissen en andere feestelijke bijeenkomsten, kan er naar je dagelijkse bezigheden worden gevraagd. “Wat doe je voor werk?” Vreselijk, want bij een eerlijk antwoord, in mijn geval dus “Fysiotherapeut”, volgt een rampzalige voortzetting van het gesprek. Óf de vraagsteller is zelf een pathologisch museum en met een beetje pech ook nog uiterst ontevreden over zijn eigen behandelaar, óf nog erger: het is een lolbroek. “Zo-oo, dat lijkt me ook wel wat, allemaal mooie blote wijven wrijven”. Zo’n geilneef brengt je altijd enigszins in verlegenheid. Wanneer je gaat antwoorden ga je steevast in de verdediging. “Nou, ik heb geen mooie vrouwen onder behandeling hoor!”, waarop er steevast minimaal één van de aanwezige dames, die toevallig bij je onder behandeling is, erg boos je kant op kijkt. 
Over de mate van blootheid uitweiden is ook een matige optie. Voor de goede orde: Bij de behandeling is er slechts sprake van functioneel bloot. En zelfs dat gaat niet altijd van harte. Zo kan het gebeuren, dat een patiente met knieklachten op de vraag of ik het pijnlijke gewricht even mag bekijken met een rood hoofd haar broekspijp tot halverwege haar kuit oprolt en vervolgens hoopvol, maar tegen beter weten in, vraagt: “Lukt het zo?” Of een man met rugklachten, die zijn pantalon, schoenen en sokken uitdoet en verder geheel gekleed op zijn buik op de bank gaat liggen. “eh, u had toch last van uw rug?” Hierop wordt het overhemd en het hemd een beetje omhooggetrokken. “Zo gaat het toch wel?” Hopeloos. 
Dus zoals een politie-agent bij de vraag naar zijn beroep steevast: “Ambtenaar”, zegt, om het gezeur over onterechte parkeerboetes te voorkomen, zeg ik: “Iets in de gezondheidszorg.”
Dat bespaart me een hoop ongemak.