Lokaal

Zelfs het schoteltje onder het koffiekopje was vervangen door een plankje. Me hierover verbazend wierp ik het ene suikerklontje in mijn cappuccino toen mijn dochter enthousiast zei: “Apart, hè, die boterkoek met venkelzaad!” Ik zocht het plankje af, maar nergens boterkoek. Dat bleek dus het suikerklontje te zijn geweest. Ik viste het microboterkoekje uit mijn koffie en proefde het. Het was net boterkoek. Het venkelzaad was mogelijk in mijn koffie opgelost. 
We zaten in ‘Lokaal’ een industriehal ergens in Amersfoort, waar Janneke ons mee naartoe genomen had voor de lunch. “Ze hebben hier allemaal lokale producten,” verklaarde ze de naam. Op de menukaart stond bij alle gerechten de herkomst ervan. Zalm van een visser uit Staphorst. (Volgens mij is de zalm nog uiterst schaars in Nederland?) Boerenkoolsoep van een lokale boerenkoolboer uit de omgeving, en dubieus bier van een lokale brouwer. En stoelen van het lokale tweedehandsje, die ze weer uit een oud schoollokaal had gehaald. 
Het duurt even, voor we onze lunch krijgen. “Die zalm moet zeker nog uit Staphorst gehaald worden…” grapte ik, maar mijn humor was volgens mijn tafelgenoten behoorlijk gedateerd. Na een half uur kwam een juffrouw ons vertellen, dat ons eten er zo aan zou komen. Daarna duurde het nog een dikke twintig minuten. Om een paar sneetjes brood met wat zalm, dan wel wat carpaccio te beleggen, een minuscuul kopje soep te vullen (met een pipetje, om niet te morsen?) een paar bakjes met sla te vullen, wat pijnboompitten eroverheen te strooien en het geheel op het onafwendbare plankje te sodemieteren? Dat kan zelfs ik nog, sneller. Ze waren ons dus gewoon vergeten. Gelukkig hadden we geen haast en ging de tijd best genoegelijk voorbij. 
Naast ons zat een stel; hij grijs en met een rond, rood hoornen brilletje, zij een stuk jonger en wèl aantrekkelijk. Misschien zijn dochter, dacht ik eerst, maar ze probeerden een diepgaand gesprek, niet passend bij een vader-dochter-relatie. Wij zaten storend dichtbij. “Maar je bent toch mijn grote vriend!” zei zij uiteindelijk, terwijl ze zijn wang streelde. Vernietigend, wanneer hij haar had proberen te versieren. ‘Dat gaat ‘em niet worden’, dacht ik, terwijl er eindelijk een plank met een bak sla en een erg lokaal broodje voor me neergezet werd. Op het stuk hout stond ook een heel klein kopje soep. Zo klein, dat toen ik de serveerster om een lepel vroeg ze me met een stalen gezicht een dessertlepeltje kwam brengen.