Paasei

c

Het lentezonnetje kon nog niet op tegen de koude wind. Ome Arie zat dan ook diep weggedoken in zijn winterjas zijn pijp te stoppen toen ik uit mijn ‘gouden koets’ op de invalidenparkeerplaats achter de GEBO stapte. Ondanks de kou groette hij me zeer goedgemutst: “Goeiemorgen, meneer Ype!” Zijn vrolijkheid werkte aanstekelijk. Ik groette hem even vrolijk terug, pakte mijn pijp en tabak en ging naast de oude baas op ‘ons’ bankje aan het pittoreske haventje van ons dorp mijn rookgerei zitten stoppen. We genoten al gauw van onze geurige tabak. Om ons heen vlogen zeer actieve vogeltjes. “Ze bouwen alweer nesten!” las ome Arie mijn gedachten. “Ja,” antwoordde ik, “Het is alweer bijna Pasen…” Ik moest inwendig een beetje lachen om onze inhoudsloze conversatie. Het bleef even stil. Ome Arie blies een wolkje uit. Ik blies een wolkje uit. De wind voorkwam mooie O-tjes. “Doen jullie nog iets bijzonders met de Paasdagen?” vroeg ik ter voorkoming van een lange stilte. “Niet echt,” zei mijn vriend. Hij keek opzij: “en u, meneer Ype?” Ik schudde mijn hoofd: “Ik mis het wel een beetje. Vooral het eieren verstoppen en ’s ochtends op eerste paasdag door de kinderen laten zoeken vond ik altijd geweldig!” Ome Arie knikte: “Daar had ik met Riek nog woorden over!” grijnsde hij. Ik keek hem verbaasd aan: “Over paaseieren?” De oude baas knikte: “Toen ze zaterdagmiddag thuis kwam van het boodschappen doen, zei ik dat ik alvast de paaseieren voor volgende week overal in ons appartement verstopt had!” Hij trok aan zijn pijp; “Ze reageerde niet erg enthousiast.” Ik kon me daar wel iets bij voorstellen, want mogelijk gaan die eitjes na een week toch wel een beetje stinken. “Ze zei, dat dat geen goed idee was en dat ik ze maar weer moest opzoeken vóór ze gingen rotten” Dat leek mij een begrijpelijke reactie. “Maar daar hoeven jullie toch geen woorden over te krijgen?” Ome Arie: “Dat kwam pas toen ik na een tijdje afwezigheid weer met een heel verwarde kop de huiskamer binnenkwam en zei, dat ik ze allemaal weer had gevonden op één na. En dat ik bij god niet wist waar ik die verstopt had. Toen werd ze een beetje nijdig, bromde zoiets van: “soms twijfel ik aan je, Arie, net of je toch een tikkie dement aan het worden bent!” en ging zoeken”. Hij genoot weer even zichtbaar van zijn rokertje. “Naarmate ze langer zocht werd ze steeds chagrijniger. Af en toe riep ik een aanwijzing: “heb je al in de wasmachine gekeken, er staat me iets van bij, dat ik daar in de buurt geweest ben. Of was het de droger?” Ze zocht zich werkelijk drie slagen in de rondte en plofte uiteindelijk redelijk wanhopig en een tikkie boos op de bank. “Denk nou nog eens goed na, waar je dat ei gelaten hebt?” vroeg ze me.”Gewoon in het doosje, antwoordde ik, want het is vandaag 1 april!” Hij kreeg een ietwat gemene grijns op zijn gezicht. Nu schoot ik ook in de lach.