Pet

“Zo, ome Arie, heb je een nieuwe pet?” Ik zette mijn scooter op de standaard en pakte mijn pijp en tabak uit de bak onder mijn zadel. “Nou, eigenlijk is dit mijn oude pet. Die draag ik alleen, wanneer de nieuwe in de was zit.” Ik ging zitten en begon mijn pijpje te stoppen. Het was niet echt warm, maar met een trui en een jas was het best uit te houden. “Ik ben deze pet een tijd kwijt geweest”. Hij had me al aan zien komen. “En een boer zonder pet is moeilijk te begrijpen…” Ik keek verbaasd, en begreep hem mét pet ook even niet. Ome Arie zag mijn onbegrip, glimlachte en legde uit: “Bij een boer moet je altijd even kijken hoe de pet staat. Staat de pet scheef achter op de kop, dan heeft’ie waarschijnlijk een borrel op, staat’ie vóór op de kop, dan heeft’ie de pest in, staat’ie een tikkie schuin, dan is het ‘boer zoekt vrouw’!” Ik snapte het en stak mijn pijp op. Zijn pet stond nu vrij neutraal. “Je bent deze een tijd kwijt geweest?”, bracht ik hem weer terug op zijn oorspronkelijke verhaal. Hij knikte. “Wij boeren kunnen nooit ’s zomers met vakantie. En zoals eerder verteld (zie eerdere verhalen op swartboek.nl) ben ik ook niet zo’n vakantieganger.” Ik kon me dat verhaal nog herinneren. (titel: ‘Fiets’) “Toen mijn kinderen wat ouder werden en voor de beesten konden zorgen haalde Riek me over om een keer op wintersport te gaan. In Oostenrijk.” Hij zuchtte. “Toen ik op een avond met mijn pet achter op mijn kop uit de kroeg kwam heeft ze me zover gekregen dat ik met dat idee akkoord ging.”  Ik moest lachen om het beeld dat ik hierbij kreeg. “Ja, lach maar!”, mopperde ome Arie, maar hij zette zijn pet in de ‘vrolijk-stand’. “Dus wij met de trein naar Oostenrijk, op zich wel een belevenis. Ik was nooit verder gekomen dan de Achterhoek.” “Naar je verre nicht?” gokte ik. Ome Arie knikte. “In Oostenrijk hadden we een appartement gehuurd, zodat Riek zelf bruine bonen met spek kon klaarmaken, want dat vreemde voer is niks voor ons.” Ik knikte begripvol doch niet begrijpend, want zo exotisch is het eten in de Alpenlanden toch niet. “We huurden ski’s en meldden ons voor skiles.” Ik glimlachte bij de gedachte aan Arie en Riek uit de polder, niet meer de jongsten, in een skiklasje. “Het was geen succes. Riek werd al gauw met een dom Engels mens in een apart kneuzengroepje gezet en ik had blaren op mijn voeten. Die skischoenen leken niet op mijn vertrouwde klompen.” Hij rookte een paar trekjes omdat zijn pijp dreigde uit te gaan. “De tweede dag gingen we met zo’n stoeltjeslift omhoog. Ik zat naast ‘die Heidi aus Wuppertal’, die alleen oog had voor de skileraar. Die deerne was zo tochtig als een jonge koe in een lentewei.” Hij liet me even uitlachen en ging toen verder. “En dat rund stootte met haar skistok mijn pet van mijn kop toen we hoog boven een bos zweefden.” Hij schoof zijn pet naar voren; hij kon er nog boos over worden. “Dat was mijn laatste dag op de piste. Riek hoefde ook niet meer. We zijn de volgende dag met de bus naar Salzburg gegaan en hebben daar een nieuwe pet gekocht…” Hij zette zijn huidige pet weer in de ‘neutraalstand’. Het bleef even stil, maar ik voelde, dat er nog meer moest komen. “Het jaar daarna zijn we lekker thuisgebleven. Mijn zoon is toen met zijn toenmalige vriendin gaan wintersporten. Er was weinig sneeuw, dus bezochten ze een soort museum, waar voorwerpen werden tentoongesteld, die in de zomer ervóór onder de stoeltjesliften waren gevonden. Skistokken, ski handschoenen, zelfs een kunstgebit.” “En een Hollands boeren-petje?” gokte ik. “En een Hollandse boerenpet!” verbeterde ome Arie mijn ietwat denigrerende toon.