Femalosofie

Het was donderdagmiddag. Ik reed met mijn gouden koets langs het haventje van ons mooie dorp. Het water stond hoog; de bootjes keken parmantig over de kade. Als altijd remde ik af om te kijken of de sluisdeuren de toegang tot de haven afsloten. De rode lichten naast de uitgang naar het Spui brandden, maar de rechter deur stond nog half open. Nieuwsgierig stalde ik mijn vervoer achter de Gebo en liep naar ons bankje. Toen viel me pas op, dat Ome Arie daar ook zat, diep ineengedoken in zijn jas. Ik herkende hem eigenlijk pas, toen ik een rooksliertje uit dat hoopje ellende zag komen. Want dat was het: een hoopje ellende. Niet de altijd zo fiere gestalte met de pet stevig op de kop met grijze krullen. Nee, de pet stond op half zeven. Ik begreep, dat er iets niet pluis was. Zwijgend ging ik naast hem zitten en diepte mijn pijp uit mijn broekzak. De oude baas keek even opzij en liet me begaan. Ik stopte mijn rookwortel en wachtte rustig af. Het duurde even, maar uiteindelijk verklaarde hij zijn stemming kort en bondig nader: “Vrouwen!” Ik knikte begrijpend, maar dan in algemene zin. Hij rookte verder. Ik rookte verder. De rechter sluisdeur ging nu verder dicht. Ome Arie klopte zijn pijp uit. Hij zat er dus al een tijdje. Tot mijn verbazing pakte hij uit zijn linker jaszak zijn reservepijp en begon deze te stoppen. Een apart fenomeen, want pijprokers roken doorgaans geen ketting. Er moest echt wel iets aan de hand zijn. “Truus?”, vroeg ik slechts, heel voorzichtig. Hij knikte. “Een geweldige vrouw, echt waar!”, zei hij, “maar wel een vrouw…” Ik keek hem even aan: “Woorden gehad?” Ik vermeed doelbewust de termen ‘ruzie’ of ‘bonje’. Hij knikte. “Waarover?”, vroeg ik, ietwat twijfelend, als ervaringsdeskundige. “Geen idee…” was het door mij reeds verwachte antwoord. We namen simultaan een stevige trek aan onze pijp. “Ik heb werkelijk geen idee!” Ik knikte wederom begrijpend. “Ik kwam gewoon thuis nadat ik naar de sigarenboer was geweest en zei alleen, dat het me verbaasde dat diens winkeltje op donderdagmiddag gesloten was!” Dat klopte, ook ik had opgemerkt, dat onze ‘dealer’ afwezig was. Ik besloot de opmerking “Hij zal toch niet ziek zijn?” nu maar even voor me te houden, daar ik zijn verhaal niet wilde onderbreken. De juiste keuze. “Krijg ik als antwoord: ‘En dat is míjn schuld, zeker!?’” Hij trok zijn schouders op en keek mijn kant op. Ik zei, om zijn verhaal weer op gang te helpen: “Háár schuld!?” en trok ook solidair mijn schouders op. “Dat vroeg ik dus ook!”, antwoordde ome Arie, “Maar daardoor werd het alleen maar erger. Volgens mijn lief hoefde ik vanwege een dichte sigarenboer tegen haar toch niet chagrijnig te doen? Mijn antwoord, dat ik verdorie (nette vertaling van de redactie) ‘vanwege een dichte sigarenboer’ helemáál niet chagrijnig tegen haar had gedaan, maakte het er niet beter op.” Hij zakte weer in elkaar: “Uiteindelijk kreeg ik het verwijt, dat ik meer van mijn pijp dan van haar hield. Daarop probeerde ik de boel nog te redden door grappig te antwoorden, dat ik meer aan haar verslaafd was dan aan mijn pijp, maar dat was niet handig. ‘Dus je ziet mij als een verslaving!?’ En dikke tranen natuurlijk, toen ik hasr niet mocht troosten ben ik maar even weggegaan”. Ik knikte. Grappig proberen te zijn in dergelijke situaties loopt meestal fout af. De oude veeboer zuchtte: “Vrouwen hebben soms een aparte manier van denken.” Ik begreep hem. “Een kennis van me noemt dat femalosofie” Ome Arie keek me vragend aan. “Vrouwenfilosofie!”, verduidelijkte ik, “Ik heb dat niet bedacht en als het wel zo was, zou ik het nooit durven toegeven!” Ik rookte een wolkje en vervolgde: “want dan zou ik daar geheid bonje, eh, woorden over krijgen!” We rookten verder zwijgend ons pijpje. Eenmaal uitgerookt stond ome Arie op. “Bloemen kopen?”, vroeg ik. “Bloemen kopen!”, knikte hij.